Werkingsprincipes
WAARSCHUWING:
Het beademingsapparaat biedt diverse beademingsopties. Gedurende de gehele
behandelingsperiode van de patiënt dient de arts, afgaande op zijn/haar klinisch
oordeel, de beademingsmodus en -instellingen voor de betreffende patiënt
zorgvuldig te selecteren, waarbij rekening wordt gehouden met de toestand en
behoeften van de patiënt, en met de voordelen, beperkingen en kenmerken van de
beademingsopties. Omdat de gesteldheid van de patiënt na verloop van tijd
verandert, moet regelmatig worden gekeken of de gekozen modi en instellingen
nog steeds optimaal zijn voor de behoeften van de patiënt op dat moment.
De gastoevoer waarop het beademingsapparaat is aangesloten moet 200 L/min
flow kunnen leveren met een juiste luchtdruktoevoer van tussen de 35 psig en
87 psig (241,8 kPa tot 599,8 kPa). Deze toevoer kan bestaan uit perslucht van een
externe lucht- of zuurstofbron (centraal systeem of gasfles). (Een optionele
compressor is beschikbaar om te worden gebruikt als externe luchtbron.)
De lucht- en zuurstofslangen worden rechtstreeks op de achterkant van de
ademslagtoedieningsunit (BDU) aangesloten. De flow van elk gas wordt gemeten
door een proportionele solenoïde (PSOL)-klep die de gewenste mix mengt in de
mengmodule. De flow van elke PSOL wordt gemonitord door aparte flowsensoren
om de juistheid van de mix te garanderen. De gemengde gassen stromen
vervolgens naar de inspiratiemodule.
Het gemengde gas in de inspiratiemodule wordt gemeten door de PSOL
voor ademslagtoediening en wordt gemonitord door de flowsensor voor
ademslagtoediening om te garanderen dat het gas conform de instellingen van de
gebruiker bij de patiënt worden toegediend. Toegediende teugvolumes worden
gecorrigeerd overeenkomstig de standaard ademhalingscondities (BTPS) om te
garanderen dat de arts de gegevens consistent interpreteert. De inspiratiemodule
omvat ook de veiligheidsklep, die opengaat om overmatige druk af te voeren en de
patiënt in staat te stellen omgevingslucht in te ademen (indien hij/zij hiertoe in staat
is) in het geval van een ernstige storing.
U kunt een optionele compressor die een flow van 140 L/min (BTPS) en
een minuutvolume van maximaal 40 L/min (BTPS) kan leveren, op het
beademingsapparaat aansluiten. Het gas wordt gemengd in de accumulator, die
beschermd wordt door een ontlastingsklep. Dankzij een eenrichtingsklep is onder
normale omstandigheden een terugstroming in het gastoevoersysteem van
100 ml/min mogelijk.
De lucht- en O
flowsensoren en eenrichtingskleppen en worden gemengd in de mengmodule
(volgens de door de gebruiker ingestelde O
van een drukontlastingsklep. Vanaf hier stroomt het gas opnieuw door een PSOL
10-2
-gassen stromen door proportionele solenoïdekleppen (PSOL's),
2
-concentratie), die tevens is voorzien
2
Gebruikershandleiding