Werkingsprincipes
Overschakelen op de SPONT-modus
10.11.1
Als de gebruiker overschakelt op de SPONT-modus tijdens een A/C- of
SIMV-inspiratie (verplicht of spontaan), wordt de inspiratie voltooid zonder
beïnvloeding door de moduswijziging. Omdat er voor de SPONT-modus
geen speciale eisen voor de ademslagtiming gelden, begint het
beademingsapparaat vervolgens de expiratiefase en wacht het op detectie van
ademinspanning door de patiënt, een handmatige inspiratie of apneudetectie.
Apneubeademing
10.12
Wanneer een patiënt stopt met ademen of niet langer wordt beademd, noemen we
dat apneu. Wanneer het beademingsapparaat apneu constateert, slaat het
beademingsapparaat alarm en dient het apneubeademing toe volgens de actuele
instellingen voor apneubeademing.
Apneudetectie
10.12.1
Het beademingsapparaat meldt apneu wanneer er geen ademslag is toegediend na
het verstrijken van het door de gebruiker geselecteerde apneu-interval plus een
korte periode (350 ms). Deze periode geeft een patiënt die met initiatie van een
ademslag is begonnen, de tijd om inspiratie te triggeren en te voorkomen dat het
beademingsapparaat apneu meldt wanneer het apneu-interval gelijk is aan de
ademhalingsperiode.
De apneutimer wordt op nul teruggezet zodra een inspiratie begint, ongeacht of
deze inspiratie door de patiënt of het beademingsapparaat getriggerd dan wel door
de gebruiker geïnitieerd is. Het beademingsapparaat stelt dan een nieuw
apneu-interval in vanaf het begin van de huidige inspiratie. Om apneubeademing
te vermijden, moet een volgende inspiratie worden toegediend voordat (het
huidige apneu-interval + 350 ms) verstrijkt. De apneudetectie wordt opgeschort
tijdens loskoppeling of occlusie of wanneer er een veiligheidsklep open (SVO) staat.
Er wordt geen apneu gemeld wanneer de instelling voor het apneu-interval gelijk is
aan de ademhalingsperiode. Bijvoorbeeld: als de instelling voor de
ademhalingsfrequentie 4/min is, betekent een apneu-interval van 15 s of langer dat
er geen apneu kan worden gedetecteerd. Het beademingsapparaat detecteert de
apneu op basis van de inspiratieflow (niet de expiratieflow) en staat detectie van
loskoppeling of occlusie tijdens apneubeademing toe. Bij apneudetectie wordt
rekening gehouden met onderbrekingen in het normale ademhalingspatroon
vanwege andere functies op het beademingsapparaat die het inspiratie- of
expiratie-interval tijdelijk verlengen (bijv. frequentiewijzigingen), maar kan steeds
een werkelijk apneuvoorval worden gedetecteerd.
10-40
Gebruikershandleiding