als er een nieuw of gesteriliseerd expiratiefilter wordt aangesloten,
•
als het type bevochtigingsapparaat wordt gewijzigd,
•
als er een accessoire wordt toegevoegd aan/verwijderd van het beademingssysteem,
•
zoals een bevochtiger of watervanger.
Er is geen externe testapparatuur nodig, en een SST vereist minimale tussenkomst
van de gebruiker.
Het type bevochtiging en het bevochtigingsvolume kunnen worden aangepast na
uitvoering van een SST, maar als de SST na deze wijzigingen niet wordt herhaald,
maakt het beademingsapparaat aannames bij de berekening van de weerstand en
de compliantie. Voor optimale ademslagtoediening moet na wijziging van het type
bevochtiging en/of het bevochtigingsvolume een SST worden uitgevoerd.
De resultaten van de SST worden geregistreerd in het SST-resultatenlogboek dat u
in de onderhoudsmodus en de Normale modus kunt bekijken met behulp van het
configuratiepictogram (moersleutel).
Benodigde apparatuur
Voorgesteld patiëntcircuit voor patiëntbeademing
•
Accessoires (watervangers enz.)
•
Expiratiefilter en condensaatflacon
•
Bevochtiger, indien van toepassing
•
Overige benodigdheden zijn:
Een goede stop om de luchtweg van de patiënt af te sluiten bij het Y-stuk van het
•
patiëntcircuit
Twee gasbronnen (lucht en zuurstof), aangesloten op het beademingsapparaat, met
•
een druk tussen 35 psi en 87 psi (241,3 kPa en 599,8 kPa)
SST-testprocedure
Een SST uitvoeren
Verzeker u ervan dat er GEEN patiënt is aangesloten op het beademingsapparaat.
1.
Om te voorkomen dat het beademingsapparaat een patiëntaansluiting detecteert,
2.
moet u ervoor zorgen dat het Y-stuk van het beademingscircuit niet aan een testlong is
gekoppeld of zodanig is bedekt dat de druk bij het Y-stuk hierdoor zou kunnen stijgen.
Gebruikershandleiding
Test van installatie
3-45