Proximale flow
Sluit het kleine uiteinde van de sensor aan op het Y-stuk van het beademingscircuit.
2.
Zorg dat de sensorslangen omhoog wijzen (zie bovenstaande afbeelding). Als de
3.
sensor moet worden verplaatst, mag u hem NIET draaien door aan de slangen te
trekken. Verplaats hem als volgt:
a.
b.
c.
Gebruik de drie met de sensor meegeleverde kabelklemmetjes om de sensorslangen
4.
op de slang van het beademingscircuit te bevestigen. Bevestig de klemmetjes met
gelijke tussenafstand op de sensorslangen. Verdraai de uiteinden van elk klemmetje om
dit te sluiten.
Opmerking:
Wanneer het beademingsapparaat is ingesteld voor werking met de proximale-flowoptie,
kan de proximale-flowsensor zo nodig worden vervangen. Er hoeft niet opnieuw een SST te
worden verricht na het vervangen van een sensor, tenzij het beademingscircuit of andere
accessoires op het beademingsapparaat zijn vervangen.
Handmatig purgeren
E.11.1
Wanneer de sensorleidingen teveel condensaat, vocht of afscheiding bevatten, kunt
u altijd handmatig purgeren.
U purgeert als volgt handmatig:
Raak het pictogram Configureren aan in het gedeelte met constant beschikbare
1.
pictogrammen in de GUI.
Raak het tabblad Opties aan. Er wordt een scherm geopend met de tabbladen Geïnstall.
2.
opties en Prox.
Raak het tabblad Prox aan. Het scherm Set-up Prox wordt weergegeven.
3.
Raak de startknop aan die wordt weergegeven naast de tekst 'Prox handm purgeren:
4.
Raak Start aan om te beginnen'. Tijdens het purgeren verschijnt in het promptgedeelte
van de GUI een bericht om aan te geven dat de purgeerprocedure wordt verricht.
Zie
E-14
Pak het kunststof sensorlichaam met uw ene hand beet en het Y-stuk van het
beademingscircuit met uw andere hand.
Draai het sensorlichaam en het Y-stuk naar elkaar toe totdat de sensorslangen recht
omhoog wijzen.
Controleer op een goede verbinding tussen de sensor en het Y-stuk van het
beademingscircuit.
Bericht tijdens automatische nulinstelling en automatisch
purgeren, p. E-8.
Gebruikershandleiding