Voorwaarden voor automatisch opnieuw
starten
De motor wordt automatisch gestart als aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
●
Als het interieur te warm of te koud wordt.
Als de wagen in beweging wordt gezet.
●
●
Als de spanning van de wagenaccu af-
neemt.
Voorwaarden die ervoor zorgen dat de wagen
met de sleutel gestart moet worden
De motor moet handmatig worden gestart als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
●
Als de bestuurder de veiligheidsgordel af-
doet.
●
Als het bestuurdersportier geopend wordt.
Als de motorkap geopend wordt.
●
●
Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsbak: als een versnelling ingeschakeld is.
Start-Stop-functie handmatig in- en
uitschakelen
●
Druk de knop
op de middenconsole
›››
Afbeelding 136
in.
●
Als de Start-Stop-functie uitgeschakeld is,
brandt het controlelampje in de toets.
Als de wagen in de Stop-modus staat wan-
neer de functie handmatig wordt uitgescha-
168
Bedienen
keld, dan wordt de motor onmiddellijk ge-
start.
ATTENTIE
Als de motor uitgeschakeld is, werken de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
niet.
●
Laat de wagen nooit bewegen wanneer de
motor uitstaat.
VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd bij een zeer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken.
Let op
●
U moet dan in sommige gevallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
●
is, wordt niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet.
Parkeerhulp*
Inleiding tot thema
De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inparkeren. Als de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten.
De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vangen ultrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel.
ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem kunnen de oplettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
●
De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en objecten niet kunnen worden
waargenomen.
●
Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omdat de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
●
Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding weerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.