Elektromechanische besturing
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor.
Bij geheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig heeft dan gewoonlijk.
Tegensturingssysteem
Het tegensturingssysteem helpt de bestuur-
der in gevaarlijke situaties. Hiertoe helpen
extra krachten in de stuurinrichting de be-
stuurder bij het tegensturen.
ATTENTIE
Het tegensturingssysteem en de ESC helpen
de bestuurder de wagen te besturen in ge-
vaarlijke situaties. In alle situaties is het de
bestuurder die de wagen moet besturen. Het
tegensturingssysteem bestuurt de wagen
niet.
140
Bedienen
Motor starten en stoppen
Inleiding tot thema
Indicatie wegrijblokkering
Als u een niet-passende sleutel gebruikt of
als er een systeemstoring optreedt en of
Wegrijblokkering actief
in het instrumenten-
paneel wordt weergegeven. De motor kan
niet worden gestart.
Duwen of slepen
De wagen kan om technische redenen door
aanslepen niet worden geduwd of gestart.
Probeer in plaats hiervan de wagen met be-
hulp van startkabels te starten.
ATTENTIE
Als u de motor tijdens het rijden uitzet, is de
wagen moeilijker te stoppen; u kunt dan de
controle over de wagen verliezen en een ern-
stig ongeval veroorzaken.
●
De remhulpsystemen, de stuurbekrachti-
ging, het airbagsysteem, de veiligheidsgor-
dels en bepaalde veiligheidsvoorzieningen
zijn alleen actief als de motor draait.
Zet de motor alleen uit wanneer de wagen
●
stilstaat.
ATTENTIE
Als de motor draait of als de motor wordt
aangezet, neemt het risico op ernstige ver-
wondingen af.
●
Start de motor nooit of laat de motor nooit
draaien in een ongeventileerde of gesloten
ruimte. De uitlaatgassen van de motor bevat-
ten onder andere koolmonoxide, een giftige,
kleurloze en geurloze substantie. Koolmono-
xide kan tot bewusteloosheid leiden en dode-
lijk zijn.
Laat uw wagen nooit met draaiende motor
●
onbeheerd achter. De wagen kan plotseling
gaan rijden of er kan onverwachts iets gebeu-
ren waardoor schade of ernstig letsel kan
ontstaan.
Gebruik nooit sprays voor het koud starten.
●
Sprays voor koud starten kunnen ontploffen
of een plotselinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken.
ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet worden. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
●
deel van het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
●
Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corrosiewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan.