4.7 Robotaansluiting
De kabel van de robot moet worden aangesloten op de connector aan de onder-
kant van de regelkast, zie afbeelding hieronder. Zorg ervoor dat de connector goed
gesloten is voordat de robotarm wordt ingeschakeld. Het loskoppelen van de ro-
botkabel mag alleen plaatsvinden wanneer de stroomvoorziening van de robot is
uitgeschakeld.
UR3/CB3
Parameter
Ingangsspanning
Externe zekering (@ 100-200V)
Externe zekering (@ 200-240V)
Ingangsfrequentie
Stand-byvermogen
Nominaal bedrijfsvermogen
GEVAAR:
1. Controleer of de robot correct geaard is (elektrische verbin-
ding met aarding). Gebruik de ongebruikte bouten met de
aardingssymbolen in de regelkast voor gemeenschappelijke
aarding van alle apparatuur in het systeem. De aardings-
geleider moet ten minste het nominale stroombereik van de
hoogste stroomwaarde in het systeem hebben.
2. Zorg ervoor dat het ingaand vermogen naar de regelkast be-
schermd is met een aardlekschakelaar en de juiste zekering.
3. Verbreek alle stroomtoevoer naar de volledige robotinstallatie
tijdens onderhoud. Er mogen geen andere apparaten stroom
leveren aan de robot-I/O als het systeem vergrendeld is.
4. Zorg ervoor dat alle kabels zijn aangesloten voordat u de re-
gelkast aanzet. Gebruik altijd een origineel en correct voe-
dingssnoer.
I-36
4.7 Robotaansluiting
Min.
Type
Max.
Eenheid
100
-
240
8
-
16
8
-
16
47
-
63
-
-
0,5
90
150
325
Versie 3.1
VAC
A
A
Hz
W
W
(rev. 18026)