15.11 Grenzen
Naam In het tekstveld Naam kan de gebruiker een naam geven aan het geselec-
teerde veiligheidsvlak. Deze naam kan aangepast worden door op het tekstveld te
tikken en een nieuwe naam in te voeren.
Functie kopi ¨ eren De positie en normale staat van het veiligheidsvlak wordt ge-
specificeerd met behulp van een functie (zie 12.12) van de huidige robotinstallatie.
Gebruik het vervolgkeuzemenu in het deel linksonder in de sectie Eigenschappen
veiligheidsvlak om een functie te selecteren. Alleen de typefuncties punt en
vlak zijn beschikbaar. Door te kiezen voor het item <Niet gedefinieerd> wist
u de configuratie van het vlak.
De z-as van de geselecteerde functie wijst naar het gebied dat niet is toegestaan en
het normale vlak wijst in tegenovergestelde richting, met uitzondering van waar de
functie Basis geselecteerd is. In dit geval wijst het normale vlak in dezelfde rich-
ting. Als het vlak is geconfigureerd als eenTrigger verminderde modus vlak (zie 15.11.3),
geeft het vlak normaal de zijde aan van het vlak dat niet de overgang triggert naar
Verminderde modus.
Er dient te worden opgemerkt dat wanneer het veiligheidsvlak geconfigureerd is
door het selecteren van een functie, de positie van de informatie alleen maar gekopi-
eerd wordt naar het veiligheidsvlak; het vlak wordt niet gekoppeld aan die functie.
Dit betekent dat wanneer er wijzigingen optreden aan de positie of ori¨ e ntatie van
een functie die gebruikt is voor het configureren van een veiligheidsvlak, het vei-
ligheidsvlak niet automatisch bijgewerkt wordt. Als de functie gewijzigd is, wordt
dit aangegeven door een pictogram a
Klik op de knop
dige positie en ori¨ e ntatie van de functie. Het pictogram
als de geselecteerde functie uit de installatie verwijderd is.
Versie 3.1
(rev. 18026)
dat over de functiekiezer geplaatst wordt.
naast de kiezer om het veiligheidsvlak bij te werken met de hui-
II-103
wordt ook weergegeven
CB3