15.12 Veiligheids-I/O
Dit scherm bevat de Veiligheidsfuncties voor te configureren ingangen en uitgangen
(I/O's). De I/O's zijn verdeeld over de ingangen en uitgangen, en zijn aan elkaar
gekoppeld, zodat iedere functie een Categorie 3 en PLd I/O voor veiligheid heeft
(voor het geval dat een van de I/O's niet langer betrouwbaar is).
Elke Veiligheidsfunctie kan slechts ´ e ´ e n paar I/O's regelen. Als u dezelfde functie
een tweede keer wilt selecteren, wordt het eerste paar I/O's dat eerder ingesteld is,
verwijderd. Er zijn 3 Veiligheidsfuncties voor ingangssignalen, en 4 voor uitgangs-
signalen.
Ingangssignalen Voor ingangssignalen kunnen de volgende Veiligheidsfuncties
geselecteerd worden:
CB3
• Noodstop: Als deze geselecteerd is hebt u de mogelijkheid een alternatieve
Noodstopknop op te nemen naast de knop op de Programmeereenheid. Dit
biedt dezelfde functionaliteit als de Noodstopknop op de Programmeereen-
heid biedt als een apparaat dat voldoet aan ISO 13850:2006 bevestigd is.
• Verminderde modus: Alle veiligheidslimieten hebben twee modi om te wor-
den toegepast: De modus Normaal, die de standaard veiligheidsconfiguratie
bepaalt, en de modus Verminderd (zie 15.5 voor meer details). Wanneer deze
veiligheidsingangsfunctie is geselecteerd, zorgt een laag signaal gegeven aan
de ingangen ervoor dat het veiligheidssysteem overgaat in de modus Vermin-
derd. Indien nodig vertraagt de robotarm dan om te voldoen aan de ingestelde
moduslimiet Verminderd. Indien de robotarm toch een van de moduslimieten
Verminderd overschrijdt, voert deze een categorie 0-stop uit. De terugkeer naar
II-108
15.12 Veiligheids-I/O
Versie 3.1
(rev. 18026)