15.2 Veiligheidssynchronisatie en fouten
15.2 Veiligheidssynchronisatie en fouten
De toestand van de toegepaste veiligheidsconfiguratie in vergelijking tot welke ro-
botinstallatie de GUI is geladen, wordt weergegeven door het afschermingssym-
bool naast de tekst Veiligheid aan de linkerkant van het scherm. Deze picto-
grammen geven een snelle indicator over de huidige toestand. Ze worden hieron-
der gedefinieerd:
Bij het bewerken van de veiligheidsconfiguratie informeert het afschermingspicto-
gram u of de huidige instellingen al dan niet zijn toegepast.
Als een van de tekstvelden in het tabblad Veiligheid ongeldige invoer bevatten,
is de veiligheidsconfiguratie in een foutstatus. Dit wordt op verschillende manieren
aangegeven:
Wanneer er fouten bestaan en u probeert weg te navigeren van het tabblad Installatie,
verschijnt een dialoogvenster met de volgende opties:
1. Los de probleem(en) op zodat alle fouten zijn verwijderd. Dit is zichtbaar
2. Herstel de vroeger toegepaste veiligheidsconfiguratie. Dit zal alle wijzigingen
Als er geen fouten bestaan en u onderneemt een poging om weg te navigeren, ver-
schijnt een ander venster met de volgende opties:
1. Pas de wijzigingen toe en herstart het systeem. Dit zal de wijzigingen van
2. Herstel de vroeger toegepaste veiligheidsconfiguratie. Dit zal alle wijzigin-
Versie 3.1
(rev. 18026)
Configuratie gesynchroniseerd: Toont dat de GUI installatie identiek is aan de
momenteel toegepaste veiligheidsconfiguratie. Er zijn geen wijzigingen aan-
gebracht.
Configuratie gewijzigd: Toont dat de GUI installatie anders is dan de momen-
teel toegepaste veiligheidsconfiguratie.
• Een rood foutpictogram naast de tekst Veiligheid op de linkerzijde van het
scherm.
• Het subtabblad(en) met fouten worden gemarkeerd met een rood foutpicto-
gram bovenaan.
• Tekstvelden die fouten bevatten, zijn gemarkeerd met een rode achtergrond.
wanneer het rode foutpictogram niet meer naast de tekst Veiligheid op de
linkerzijde van het scherm staat.
negeren en u toelaten om door te gaan naar de gewenste bestemming.
de veiligheidsconfiguratie toepassen in het systeem en herstarten. Let op: Dit
betekent niet dan alle wijzigingen werden opgeslagen; uitschakelen van de
robot op dit punt doet alle wijzigingen verloren gaan in de robotinstallatie,
inclusief de veiligheidsconfiguratie.
gen negeren en u toelaten om door te gaan naar de gewenste geselecteerde
bestemming.
II-93
CB3