64
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
*
1
: Zet de rugleuning zo veel mogelijk rechtop. Schuif de voorstoel helemaal
naar achteren. Als de hoogte van de passagiersstoel kan worden versteld,
dan moet deze in de hoogste positie staan.
*
2
: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
*
3
: Plaats het baby- of kinderzitje op de buitenste zitplaats achter.
*
4
: Plaats het baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel.
Bij het vastzetten van sommige typen baby- of kinderzitjes op de
achterstoel kunnen de veiligheidsgordels op de plaatsen naast het
zitje mogelijk niet goed worden gebruikt en komen ze mogelijk in
aanraking met het zitje. Ook kan de werking van de veiligheidsgor-
del negatief worden beïnvloed. Draag uw veiligheidsgordel goed
aansluitend over uw schouder en laag over uw heupen. Wanneer
dit niet het geval is of wanneer hij in aanraking komt met het zitje,
ga dan ergens anders zitten. Het niet in acht nemen van de voor-
zorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet
verkrijgbaar buiten de EU.
● Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met
het kind of het baby- of kinderzitje.
● Indien bij het plaatsen van een kinderzitje met steunvoet de rug-
leuning in de weg zit wanneer u het zitje op de steunvoet wilt
bevestigen, zet dan de rugleuning naar achteren tot er vol-
doende ruimte is.