314
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■
Omstandigheden waaronder het systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is
●
In sommige situaties, zoals de onderstaande, oordeelt het systeem mogelijk
dat een aanrijding aan de voorzijde waarschijnlijk is en treedt het in werking.
• Wanneer een voertuig of een voetganger wordt gepasseerd
• Wanneer van rijstrook wordt gewisseld bij het inhalen van een voorligger
• Wanneer een voorligger wordt ingehaald die van rijstrook wisselt
• Wanneer een voorligger wordt inge-
haald die links of rechts afslaat
• Wanneer
gepasseerd die stilstaat om rechts of
links af te slaan
• Wanneer wordt gereden op een weg
waar de relatieve locatie ten opzichte
van een voorligger in een aangren-
zende rijstrook kan veranderen, bij-
voorbeeld op een kronkelige weg
• Wanneer een voorligger plotseling vaart mindert
• Wanneer de voorzijde van de auto is verhoogd of verlaagd, bijvoorbeeld
op een ongelijk of glooiend wegdek
• Bij het naderen van objecten langs de kant van de weg, zoals vangrails,
elektriciteitspalen, bomen of muren
• Wanneer er bij het begin van een
bocht een voertuig, voetganger
object naast de weg aanwezig is
een
tegenligger
wordt
*
2
of
*
2