632
7-2. Stappen die genomen moeten worden in een noodgeval
■
Als de band te hard wordt opgepompt
Neem de slang los van het ventiel.
1
Plaats het dopje op het uiteinde van de
2
slang en duw het uitstekende gedeelte
van het dopje in het ventiel van de band
om wat lucht te laten ontsnappen.
Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de slang en sluit
3
dan de slang weer aan.
Zet de compressor aan, wacht enkele seconden en zet de compressor
4
weer uit. Controleer of de bandenspanningsmeter de voorgeschreven
spanning aangeeft. (→Blz. 667)
Zet de compressor weer aan als de spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste spanning is bereikt.
■
Het ventiel van een gerepareerde band
Nadat de band met de bandenreparatieset is gerepareerd, moet het ventiel
bij een definitieve reparatie worden vervangen.
■
Nadat een band is gerepareerd met de bandenreparatieset (auto's met
bandenspanningswaarschuwingssysteem)
●
Vervang de bandenspanningssensor en -zender.
●
Zelfs als de bandenspanning op het voorgeschreven niveau ligt, gaat moge-
lijk het waarschuwingslampje lage bandenspanning branden/knipperen.
■
Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset
Controleer regelmatig de uiterste houdbaarheidsdatum van de bandenrepa-
ratievloeistof.
De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles. Gebruik de ban-
denreparatievloeistof niet wanneer de uiterste houdbaarheidsdatum is ver-
streken. Anders worden reparaties met de bandenreparatieset mogelijk niet
goed uitgevoerd.