342
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de
gewenste snelheid wordt weergegeven.
Verhogen van de snelheid
1
(Behalve wanneer de auto door het
systeem is stilgezet tijdens de
afstandsregeling)
Verlagen van de snelheid
2
Fijnafstelling: Beweeg de hendel
kort in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de gewenste richting gedrukt.
Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld, wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: 5 km/h (3,1 mph)
wordt bediend
Ruime afstelling: In stappen van 5 km/h (3,1 mph)
zolang de hendel wordt vastgehouden
In de constante-snelheidsregelmodus (→Blz. 346) wordt de inge-
stelde snelheid als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: 1 km/h (0,6 mph)
hendel wordt bediend
Ruime afstelling: Zolang de hendel wordt vastgehouden, wordt de snelheid
gewijzigd.
*
1
: Wanneer de ingestelde snelheid wordt getoond in "km/h"
*
2
: Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in "MPH"
*
1
of 5 mph (8 km/h)
*
1
of 1 mph (1,6 km/h)
*
2
, telkens als de hendel
*
1
of 5 mph (8 km/h)
*
2
, telkens als de
*
2