426
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■
Werkingsvoorwaarden modus automatisch achteruit inparkeren
●
Rijd langzaam (met een snelheid waarbij de auto snel tot stilstand kan wor-
den gebracht) om de functie goed te laten werken.
●
Rijd langzaam (met een snelheid waarbij de auto snel tot stilstand kan wor-
den gebracht) om de functie goed te laten werken. Breng de auto volledig
tot stilstand op het punt waarbij het midden van de parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat en druk op de toets van de S-IPA.
●
De functie kan niet worden gebruikt wanneer de rijsnelheid ongeveer 30 km/
h of hoger is.
●
De zijsensoren voor en zijsensoren achter worden gebruikt om geparkeerde
auto's te signaleren en de parkeerplaats te bepalen. Daarom wordt er geen
begeleiding gegeven wanneer signalering niet mogelijk is (→Blz. 450).
●
Als er geen geparkeerde auto's zijn, kan de parkeerplaats niet worden
bepaald. Daardoor kan de modus automatisch achteruit inparkeren niet
worden bediend.
●
Wanneer de omgeving van de parkeerplaats niet kan worden gesignaleerd,
werkt de modus automatisch achteruit inparkeren mogelijk niet.
●
Als er, afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats, onvoldoende ruimte is
vóór de auto om de parkeerprocedure
uit te voeren, kan de beoogde parkeer-
plaats mogelijk niet worden bereikt.
Beoogde parkeerplaats
1
Muur
2