340
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid
1
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld. De
gewenste tussenafstand kan ook worden ingesteld door de toets voor de
tussenafstand te bedienen.
Voorbeeld van deceleratie en het volgen van een auto
2
Wanneer een voorligger langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid
Als er een voorligger wordt gesignaleerd, verlaagt het systeem automa-
tisch de snelheid van uw auto. Als de snelheid nog meer moet worden
gereduceerd, schakelt het systeem het remsysteem in (de remlichten gaan
dan branden). Het systeem regelt de snelheid van de auto zo dat de
afstand die de bestuurder heeft ingesteld tot de voorligger gehandhaafd
blijft. Als het systeem de snelheid niet genoeg kan verlagen om een veilige
afstand tot de voorligger te creëren, klinkt er een naderingswaarschuwing.
Wanneer uw voorligger stopt, stopt uw auto ook (de auto wordt door het
systeem stilgezet). Als uw voorligger begint te rijden, wordt het volgen van
de auto hervat wanneer u de hendel van de cruise control omhoog
beweegt of het gaspedaal intrapt.
Voorbeeld van acceleratie
3
Als er geen voorliggers meer zijn die langzamer rijden dan de inge-
stelde snelheid
Het systeem verhoogt de snelheid totdat de ingestelde snelheid bereikt
wordt. Het systeem schakelt vervolgens weer over op het rijden met con-
stante snelheid.