288
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
■
De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
■
Wisslag om druppelvorming te voorkomen (auto's met ruitenwissers
met regensensor)
Na enkele slagen volgt een pauze en maken de wissers nog een slag om de
laatste druppels te verwijderen. Deze functie werkt echter niet tijdens het rij-
den.
■
Effecten van de rijsnelheid op de ruitenwisserwerking (auto's met ruiten-
wissers met regensensor)
De rijsnelheid heeft invloed op de intervalwerking.
■
Regensensor (auto's met ruitenwissers met regensensor)
●
De regensensor registreert de hoeveel-
heid neerslag.
De auto is voorzien van een optische
sensor. Deze werkt mogelijk niet goed
als zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de voor-
ruit valt of als er insecten o.i.d. op de
voorruit zitten.
●
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO wordt gezet terwijl het con-
tact AAN is, maken de ruitenwissers één wisbeweging om aan te geven dat
de stand AUTO is ingeschakeld.
●
Als de ruitenwisser gevoeliger wordt afgesteld, kan de wisser één keer wer-
ken om aan te geven dat de gevoeligheid is gewijzigd.
●
Als de temperatuur van de regensensor 85°C of hoger is, of -10°C of lager
is, werkt de automatische functie mogelijk niet. Zet de ruitenwisserschake-
laar in dat geval in een andere stand dan AUTO.
■
Als er geen ruitensproeiervloeistof op de ruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en contro-
leer als dat het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn.
■
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen van de bediening van de AUTO-modus kunnen worden gewij-
zigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen:
→Blz.676)