WAT TE DOEN BIJ EEN NOODGEVAL TIJDENS HET RIJDEN
Als de auto afslaat tijdens het
rijden
• Laat de auto geleidelijk uitrollen en
blijf daarbij rechtuit rijden. Probeer de
auto op een veilige plaats naast de
weg tot stilstand te brengen.
• Schakel uw alarmknipperlichten in.
• Probeer nogmaals de auto te starten.
Neem contact op met een officiële
Kia-dealer of een hulpdienst als de
motor niet gestart kan worden.
Als de auto afslaat op een
kruising of splitsing
Schakel naar stand N (neutraal) als de
auto afslaat op een kruising of splitsing,
als dit veilig gedaan kan worden, en
duw de auto naar een veilige plek.
Als u tijdens het rijden een lekke
band krijgt
Als u tijdens het rijden een lekke band
krijgt:
• Laat het gaspedaal los en verminder
vaart terwijl u rechtuit blijft rijden.
Trap niet onmiddellijk op de rem om
de auto vaart te laten verminderen,
maar gebruik de paddle shifter (lin‐
kerhendel) om de regeneratieve rem‐
regeling te vergroten. Probeer ook
niet van de weg af te rijden. Hierdoor
kunt u de macht over het stuur ver‐
liezen, waardoor er een ongeluk ge‐
beurt. Rem voorzichtig zodra de snel‐
heid zo laag is dat u dat veilig kunt
doen en zet de auto aan de kant van
de weg. Zet de auto zoveel mogelijk
aan de kant van de weg en parkeer
op een stevige, vlakke ondergrond.
Parkeer niet in de middenberm als u
op een snelweg rijdt met gescheiden
rijbanen.
• Wanneer de auto is gestopt, drukt u
op de knop van de alarmknipperlich‐
ten, schakelt u naar P (parkeren),
trekt u de parkeerrem aan en zet u
de toets POWER (start) in stand OFF.
• Laat alle passagiers uitstappen. Laat
iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende ver‐
keer afgewend is.
• Volg de aanwijzingen die later in dit
hoofdstuk worden gegeven.
7
7-03