Met uw auto rijden
CRUISE CONTROL (CC)
1. Controlelampje cruise
2. Controlelampje set
6-96
Het cruise control-systeem stelt u in
staat een bepaalde rijsnelheid te pro‐
grammeren die de auto vervolgens
aanhoudt, zonder dat u het gaspedaal
hoeft in te trappen.
Dit systeem is ontworpen om bij een
snelheid
van
meer
dan
30 km/h in werking te treden.
WAARSCHUWING
• Als de cruise control ingeschakeld
blijft (controlelampje cruise in het
instrumentenpaneel
den), kan de cruise control moge‐
lijk onbedoeld worden geactiveerd.
Zet het systeem uit wanneer de
cruise control niet gebruikt wordt
om te voorkomen dat u onbedoeld
een snelheid instelt.
• Gebruik het cruise control-sys‐
teem alleen indien de verkeers‐
drukte en de weersomstandighe‐
den dat toelaten.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Gebruik de cruise control nooit
wanneer niet veilig met een con‐
stante snelheid gereden kan wor‐
den, bijvoorbeeld bij filerijden, op
ongeveer
gladde wegen (door regen, ijs of
sneeuw), bochtige wegen of op
bergwegen met een hellingsper‐
centage van meer dan 6%.
• Houd bij het gebruik van het cruise
control-systeem de rijomstandig‐
heden extra in acht.
• Let op bij het gebruik van het crui‐
blijft
bran‐
se control-systeem bij het afrijden
van hellingen, omdat de rijsnelheid
kan toenemen.
OPMERKING
• Tijdens de normale werking van de
cruise control zal deze na onge‐
veer 3 seconden in werking treden
wanneer de toets SET wordt inge‐
drukt of opnieuw wordt ingedrukt
nadat geremd is. Deze vertraging
is normaal.
(Vervolg)