Met uw auto rijden
• Er is een (motor)fiets in de buurt.
• Er bevindt zich een platte oplegger in
de buurt.
• Als zich kleine voorwerpen in het de‐
tectiegebied bevinden, zoals een win‐
kelkarretje of kinderwagen.
• Als er een laag voertuig in de buurt is,
zoals een sportwagen.
• Het rempedaal intrappen.
• De ESC (elektronische stabiliteitsre‐
geling) wordt geactiveerd.
• De ESC (elektronische stabiliteitsre‐
geling) werkt niet.
• De bandenspanning is laag of één van
de banden is beschadigd.
• De rem werkt niet goed.
• Het voertuig verandert abrupt van
richting.
• Het voertuig wisselt scherp van rijst‐
rook.
• Het voertuig komt met een schok tot
stilstand.
• De temperatuur rond het voertuig is
extreem laag.
• Het voertuig trilt hevig tijdens het rij‐
den over een hobbelige weg, ongelijk‐
matige weg of betonplaten.
6-82
• Het voertuig rijdt over een onder‐
grond die glibberig is door The snee‐
uw, plassen of ijs.
• Het Lane Departure Warning-sys‐
teem of Lane Keeping Assist-sys‐
teem werkt niet normaal.
Zie "Lane Keeping Assist-systeem
(LKA, Hulp bij rijbaan aanhouden)" op
bladzijde 6-68 voor meer informatie.
Rijden in bochten
-
BCW-systemen werken mogelijk niet
goed wanneer u over een bochtige
weg rijdt. Onder bepaalde omstandig‐
heden detecteert het systeem moge‐
lijk het voertuig in de aangrenzende
rijstrook niet.
Rij steeds met aandacht voor de weg
en de rijomstandigheden.
BCW-systemen werken mogelijk niet
goed wanneer u over een bochtige
weg rijdt. Onder bepaalde omstandig‐
heden herkent het systeem mogelijk
een voertuig in dezelfde rijstrook
niet.
Rij steeds met aandacht voor de weg
en de rijomstandigheden.