3. INT/---: Ruitenwisser werkt met
regelmatige intervallen. Gebruik de‐
ze stand bij motregen of mist.
Draai aan de snelheidsregelknop om
de snelheid te wijzigen.
4. LO/1: Normale wissersnelheid
5. HI/2: Hoge wissersnelheid
OPMERKING
Maak de ruit vrij van sneeuw en ijs
alvorens de ruitenwissers te gebrui‐
ken of ontdooi de voorruit geduren‐
de 10 minuten. Anders werken de
ruitenwissers mogelijk niet goed en
kunnen ze beschadigd raken. Als u
sneeuw en/of ijs niet verwijdert
voordat u de ruitenwisser en ruiten‐
sproeier gebruikt, kan er schade
ontstaan aan het ruitenwisser- en
ruitensproeiersysteem.
Auto Control (indien van
toepassing)
De regensensor (A) bovenaan op de
voorruit registreert de hoeveelheid re‐
gen en schakelt de ruitenwisser auto‐
matisch in met de juiste snelheid/inter‐
valtijd. Hoe harder het regent, hoe ho‐
ger de wissersnelheid. Als het ophoudt
met regenen, wordt de ruitenwisser
automatisch uitgeschakeld.
Draai aan de snelheidsregelknop (1) om
de snelheid te wijzigen.
Als de wisserschakelaar in de stand AU‐
TO wordt gezet terwijl de toets POWER
(start) in stand ON staat, werkt de wis‐
ser eenmaal om het systeem te con‐
troleren. Zet de schakelaar in stand OFF
(O) als de ruitenwisser niet in gebruik
is.
LET OP
Als de toets POWER (start) in stand
ON staat en de schakelaar voor de
ruitenwissers vóór in de stand AUTO,
neem dan onderstaande aanwijzin‐
gen in acht om letsel te voorkomen:
• Raak het bovenste deel van de
voorruit, waar de regensensor zich
bevindt, niet aan.
• Veeg het bovenste deel van de
voorruit niet schoon met een
vochtige doek.
• Oefen geen druk uit op de voorruit.
5
5-103