Kenmerken van uw auto
LET OP
• Zet de schakelaar tijdens het was‐
sen van de auto in stand OFF (O)
om te voorkomen dat de ruiten‐
wissers automatisch worden inge‐
schakeld.
Als de ruitenwissers tijdens het
wassen in de stand AUTO wordt
gezet, raken ze mogelijk bescha‐
digd.
• Verwijder de behuizing van de re‐
gensensor bovenaan de voorruit
aan passagierszijde niet. Eventuele
schade aan onderdelen die hier‐
door kan ontstaan, valt niet onder
de fabrieksgarantie.
• Zet de ruitenwisserschakelaar 's
winters voor het starten van de
motor in stand OFF (O). Als de rui‐
tenwissers worden ingeschakeld
terwijl de wisserbladen vastgevro‐
ren zijn, kunnen deze beschadigd
raken. Verwijder alle sneeuw en ijs
van de voorruit en ontdooi de
voorruit voordat u de ruitenwis‐
sers inschakelt.
(Vervolg)
5-104
(Vervolg)
• Let bij het tinten van de voorruit
op dat er geen vloeistof in de sen‐
sor bovenaan in het midden van de
voorruit terechtkomt. Anders kan
er schade ontstaan.
Ruitensproeier voorruit
Als met de ruitenwisser in stand OFF
(O) de hendel naar voren trekt om de
ruitensproeier in te schakelen, maakt
deze 1-3 wisslagen.
Gebruik deze functie om de voorruit te
reinigen.
De ruitensproeier en de ruitenwissers
blijven werken tot u de hendel loslaat.
Controleer het peil van de ruitensproei‐
ervloeistof als de ruitensproeiers niet
werken. Vul het reservoir met een ge‐
schikte, niet schurende ruitensproeier‐
vloeistof wanneer het peil te laag is.
De vulpijp van het reservoir bevindt zich
vooraan in de motorruimte aan passa‐
gierszijde.
LET OP
Gebruik de ruitensproeiers niet wan‐
neer het reservoir leeg is, om be‐
schadiging van de ruitensproeier‐
pomp te voorkomen.
WAARSCHUWING
Gebruik de ruitensproeiers niet bij
temperaturen onder het vriespunt
(Vervolg)