Veiligheidssystemen van uw auto
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een kinderzitje waarbij
het kind met het gezicht naar ach‐
teren gericht op de voorstoel zit,
tenzij de voorpassagiersairbag is ge‐
deactiveerd. Wanneer de geactiveer‐
de passagiersairbag het zitje met
een grote kracht raakt, kan het kind
ernstig of dodelijk letsel oplopen.
Wij adviseren u op de voorstoel ook
geen kinderzitje te gebruiken waarbij
het kind met het gezicht naar voren is
gericht. Als de voorpassagiersairbag
wordt geactiveerd, zou dit ernstig of
dodelijk letsel bij het kind kunnen ver‐
oorzaken.
Als uw auto is voorzien van een ON/
OFF-schakelaar voor de voorpassa‐
giersairbag, kan de voorpassagiersair‐
bag indien nodig worden in- of uitge‐
schakeld.
Zie voor meer informatie "ON/OFF-
schakelaar
voorpassagiersairbag"
bladzijde 4-54.
4-46
WAARSCHUWING
• Gebruik een kinderzitje dat tegen
de rijrichting in moet worden ge‐
plaatst NOOIT op een stoel waar‐
voor een ACTIEVE AIRBAG zit. Het
kind kan ERNSTIG OF DODELIJK
LETSEL oplopen.
• Als het kinderzitje op een van de
buitenste zitplaatsen achter wordt
geplaatst bij uitvoeringen met zij‐
airbags, zorg er dan voor dat het
kinderzitje zo ver mogelijk weg van
het portier wordt geplaatst en zet
het goed vast.
Door het activeren van de zijairbag
of gordijnairbag zou deze ernstig
letsel kunnen veroorzaken.
op
Waarschuwingslampje airbag
Het doel van het waarschuwingslampje
airbag in het dashboard is om u te
waarschuwen voor een mogelijke sto‐
ring in de airbag, het aanvullend veilig‐
heidssysteem (SRS).
Als het contact in stand ON wordt ge‐
zet, moet het lampje gedurende onge‐
veer 6 seconden gaan knipperen en
daarna uitgaan.
Laat het systeem controleren wanneer:
• Het lampje niet kort gaat branden als
het contact in stand ON wordt gezet.
• Het lampje na ongeveer 6 seconden
niet uitgaat, maar blijft branden.