• De extern omgeving die het systeem
beïnvloedt
- Als de lichtsterkte plotseling ver‐
andert, zoals wanneer u een tun‐
nel in- of uitrijdt of onder een brug
door rijdt
- Als de koplampen van het voertuig
's avonds of in een tunnel niet
worden gebruikt, of de koplampen
te weinig licht geven.
- Als er begrenzende constructies
zijn, zoals tolhuisjes en stoepran‐
den
- Als rijstroken moeilijk te onder‐
scheiden zijn door weerkaatsing op
het natte wegdek van zonlicht,
straatverlichting of tegemoetko‐
mend verkeer.
- Wanneer de achterverlichting in de
rijrichting sterk wordt weerkaatst
- Wanneer u in links of rechts van
een busstrook of over de bus‐
strook rijdt
- Als er onvoldoende afstand is tus‐
sen de auto vóór u of als de rijst‐
rook door de auto vóór u niet te
zien is
- Wanneer het wisselen van rijstrook
lang duurt, zoals in een scherpe
bocht of een lang doorlopende
bocht
- Wanneer u over een snelheids‐
drempel of een plotselinge helling
omhoog/omlaag of naar links/recht
rijdt
- Als het voertuig hevig schudt
- Wanneer de temperatuur bij de
binnenspiegel zeer hoog is door di‐
rect zonlicht
• Wanneer de frontzichtcamera slecht
zicht heeft
- Als de voorruit van het voertuig en
de cameralens vol zitten met stof,
vingerafdrukken of glastint.
- Als camera slecht zicht heeft door
slecht weer zoals mist, zware re‐
gen, zware sneeuw.
- Als nog vocht op de voorruit zit.
- Wanneer u voorwerpen op het
dashboard zet, enz.
6
6-125