Sneeuwkettingen
Omdat de wangen van een radiaalband
vrij dun zijn, kunnen ze door sommige
typen sneeuwkettingen beschadigd ra‐
ken. Daarom wordt aanbevolen om win‐
terbanden te gebruiken in plaats van
sneeuwkettingen. Monteer geen snee‐
uwkettingen op auto's met lichtmeta‐
len velgen, omdat de velgen daardoor
beschadigd kunnen raken. Als er snee‐
uwkettingen moeten worden gebruikt,
gebruik dan AutoSock (stoffen sneeuw‐
ketting). Schade aan uw auto die het
gevolg is van het gebruik van onge‐
schikte sneeuwkettingen valt niet on‐
der de fabrieksgarantie van uw auto.
Breng sneeuwkettingen alleen aan rond
de voorwielen.
LET OP
Controleer
nadat
u
0,5 - 1 km hebt gereden of de ket‐
tingen nog goed zitten. Span de ket‐
tingen of monteer ze opnieuw als ze
los zitten.
Aanbrengen van sneeuwkettingen
Volg voor het plaatsen van de AutoSock
(stoffen sneeuwketting) de aanwijzin‐
gen van de fabrikant en breng deze zo
strak mogelijk aan. Matig uw snelheid
(minder dan 30 km/h ) als u met snee‐
uwkettingen rijdt.
Als u de kettingen tegen de carrosserie
of het chassis hoort slaan, stop dan
meteen en trek de kettingen aan. Als ze
daarna nog tegen de auto slaan, matig
uw snelheid dan totdat dit niet meer
gebeurt. Verwijder de kettingen zodra u
weer op een schone weg rijdt.
WAARSCHUWING
n Monteren van sneeuwkettin‐
gen
Parkeer de auto op een vlakke on‐
ongeveer
dergrond en uit de buurt van het
overige verkeer voor het monteren
van de sneeuwkettingen. Zet de
alarmknipperlichten aan en plaats in‐
dien mogelijk een gevarendriehoek
achter de auto. Zet de transmissie in
stand P (parkeren), activeer de par‐
keerrem en schakel de auto uit alvo‐
rens sneeuwkettingen te monteren.
WAARSCHUWING
n Sneeuwkettingen
• Het rijgedrag van de auto kan door
het gebruik van kettingen negatief
beïnvloed worden.
• Rijd nooit sneller dan 30 km/h of
sneller dan de door de fabrikant
aanbevolen snelheid. Houd de laag‐
ste snelheid aan.
(Vervolg)
6
6-139