Programmeren
Variabelen die zijn gedeclareerd in een programma,
moeten beschrijvende namen hebben. Zo kunt u
bijvoorbeeld een variabele die wordt gebruikt voor het
opslaan van de radius van een cirkel, beter de naam
RADIUS geven dan VGFTRFG. U kunt het doel van de
variabele beter onthouden als het overeenkomt met de
naam.
Als een variabele nodig is nadat het programma is
uitgevoerd, kan deze via de opdracht EXPORT vanuit het
programma worden geëxporteerd. U doet dit met
EXPORT RADIUS als eerste opdracht in het programma
(op een regel boven de programmakop). Vervolgens zou,
als een waarde wordt toegewezen aan RADIUS, de
naam worden weergegeven in het menu Variabelen
(
) en algemeen zichtbaar zijn. Deze functie maakt
a
uitgebreide en krachtig interacties mogelijk tussen
verschillende omgevingen in de HP Prime. Als een andere
programma een variabele met dezelfde naam exporteert,
is de laatst geëxporteerde versie actief.
Het programma hieronder vraagt de gebruiker om de
waarde van RADIUS en exporteert de variabele voor
gebruik buiten het programma.
EXPORT RADIUS;
EXPORT GETRADIUS()
BEGIN
INPUT(RADIUS);
END;
De opdracht EXPORT
voor de variabele
RADIUS moet vóór de
kop van de functie staan
waaraan RADIUS is
toegewezen. Nadat u dit
programma hebt
uitgevoerd, verschijnt
een nieuwe variabele met de naam RADIUS in het
gedeelte USER GETRADIUS van het menu Variabelen.
577