inversion
achterzijde
reflection
rotation
Meetkunde
Hiermee wordt de inversie van een punt getekend met
betrekking tot een ander punt, met een schaalfactor.
inversion(punt1, reëelk, punt2)
Voorbeeld:
Met inversion(GA, 3, GB) wordt punt C zodanig op lijn
AB getekend dat AB*AC=3. In dit geval is punt A het centrum
van de inversie en is de schaalfactor 3. Punt B is het punt
waarvan een inversie wordt gemaakt.
In het algemeen wordt met de inversie van punt A door
centrum C, met schaalfactor k, A zodanig toegewezen aan A'
dat A' op de lijn CA ligt en CA*CA'=k, waarbij CA en CA'
de lengten van de bijbehorende segmenten aangeven. Als
k=1, zijn de lengten CA en CA' omgekeerd evenredig.
Hiermee wordt de orthogonale projectie van een punt op een
curve getekend.
projection(curve, punt)
Hiermee wordt een geometrisch object gespiegeld op een lijn
of door een punt. Dit laatste wordt ook wel een halve draai
genoemd.
reflection(lijn, object) of reflection(punt,
object)
Voorbeelden:
Met reflection(line(x=3),point(1,1)) wordt het
punt op (1, 1) gespiegeld op de verticale lijn x=3 om een punt
te maken op (5,1).
Met reflection(1+I, 3-2i) wordt het punt op (3, -2)
gespiegeld door het punt op (1, 1) om een punt te maken op
(- 1 , 4).
Hiermee wordt een geometrisch object gedraaid om een
bepaald middelpunt, over een bepaalde hoek.
rotate(punt, hoek, object)
205