Stop Trace
Erase Trace
Centreren
Element 0 .. 1
Meetkunde
Hiermee wordt tracering uitgeschakeld en de definitie van het
traceringspunt verwijderd uit de symbolische weergave. Als
meerdere punten worden getraceerd, wordt een menu met
traceringspunten weergegeven zodat u het punt kunt kiezen
waarvoor u tracering wilt uitschakelen.
Met Stop Trace worden geen bestaande traceringslijnen
gewist. Er wordt alleen verdere tracering voorkomen als het
punt weer wordt verplaatst.
Hiermee worden alle traceringslijnen gewist, maar blijft de
definitie van de traceringspunten in de symbolische weergave
behouden. Als een traceringsdefinitie nog in de symbolische
weergave bestaat wanneer u het punt opnieuw verplaatst,
wordt een nieuwe traceringslijn gemaakt.
Tik op een cirkel en druk op
gemaakt in het midden van de cirkel.
Element 0 .. 1 kan op verschillende manieren worden
gebruikt. U kunt hiermee een beperkt punt op een object
plaatsen (ongeacht of het object al eerder is gemaakt). Als u
bijvoorbeeld in de symbolische weergave GA als
element(circle(),2)) definieert, naar de
plotweergave gaat, tracering inschakelt, GA selecteert en
vervolgens verplaatst, wordt GA beperkt om in een cirkel te
bewegen die is gecentreerd op de oorsprong en een straal 2
heeft.
U kunt ook gebruikmaken
van Element 0 .. 1 om
waarden te genereren die
vervolgens worden gebruikt
als coëfficiënten in functies
die u wilt plotten. Selecteer
bijvoorbeeld in de
plotweergave Element
0 .. 1. Er wordt een label toegevoegd (bijvoorbeeld GA) en
de waarde 0,5 gegeven. U kunt dit label nu gebruiken als
coëfficiënt in een functie die u wilt plotten. U kunt bijvoorbeeld
Curve > Plot > Functie kiezen en een functie definiëren
als GA*x
–7. Er wordt een plot van 0,5x
2
de plotweergave . Selecteer vervolgens het label (GA in dit
. Er wordt een punt
E
–7 weergegeven in
2
177