Variabelen
gebruiken om
instellingen te
wijzigen
Variabelen ophalen
Variabelen
U kunt waarden niet alleen toewijzen aan zelf gemaakte
variabelen, maar ook aan bepaalde ingebouwde
variabelen. U kunt startmodi wijzigen in het scherm
Startmodi
(
SH
wijzigen in de beginweergave door een waarde toe te
wijzen aan de variabele die deze instelling
vertegenwoordigt. Als u bijvoorbeeld 0
in de beginweergave invoert, wordt de instelling
E
voor de basis voor gehele getallen ingesteld op binair.
(Met de waarde 1 wordt octaal ingesteld, met 2 decimaal
en met 3 hexadecimaal.) Nog een voorbeeld: u kunt de
instelling voor hoekmaat wijzigen van radialen in graden
door 1
HAngle
beginweergave. Als u 0
wordt de instelling weer hersteld naar radialen.
U kunt zien welke waarde is toegewezen aan een
variabele (zowel ingebouwd als door de gebruiker
gedefinieerd) door de naam in de beginweergave in te
voeren en op
E
voor letter invoeren, of de variabele uit het menu
Variabelen kiezen.
U opent het menu
Variabelen door op
te tikken. Er zijn vier
submenu's met start-,
CAS-, app- en
gebruikersvariabelen.
Startvariabelen zijn de
ingebouwde variabelen
die worden ingesteld door uw bewerkingen in de
beginweergave of door de modi die u in het scherm
kiest. Voorbeelden zijn HAngle en Base.
Startmodi
Appvariabelen zijn ook ingebouwd, maar worden
ingesteld door uw bewerkingen in een app. Voorbeelden
zijn XMax en Slope. De CAS-variabelen en
gebruikersvariabelen worden door uzelf gemaakt.
). Maar u kunt ook startmodi
E
in te voeren in de
HAngle
te drukken. U kunt de naam letter
a
Base
E
invoert,
481