Matrices in de
beginweergave
Matrices
4. Typ voor elk element in de matrix een getal of een
expressie en tik op
U kunt complexe getallen in complexe vorm
invoeren, oftewel (a, b), waarbij a het reële deel en b
het imaginaire deel is. U kunt ze ook invoeren in de
vorm a+bi.
5. Wanneer u een element invoert, gaat de cursor
standaard naar de volgende kolom in dezelfde rij.
Gebruik de cursortoetsen om naar een andere rij of
kolom te gaan. U kunt ook de richting veranderen
waarin de cursor automatisch gaat, door te tikken op
. Met de knop
volgende opties:
: geeft aan dat de cursor naar de cel
–
rechts van de huidige cel wordt verplaatst als u
op
E
: geeft aan dat de cursor naar de cel
–
onder de huidige cel wordt verplaatst als u op
drukt.
E
: geeft aan dat de cursor in de huidige cel
–
blijft staan als u op
6. Druk wanneer u klaar bent, op
om terug te gaan naar de matrixcatalogus of op
om naar de beginweergave terug te gaan. De
ingevoerde matrixgegevens worden automatisch
opgeslagen.
U kunt rechtstreeks in de beginweergave matrices
invoeren en bewerken. De matrices kunnen wel of geen
naam hebben.
Voer een vector of matrix in de beginweergave of CAS-
weergaven rechtstreeks op de bewerkingsregel in.
1. Druk op
S u
([]) om een vector of
matrix te beginnen.
De matrixsjabloon
wordt weergegeven,
zoals in de
afbeelding rechts.
of druk op
schakelt u tussen de
drukt.
drukt.
E
St
.
E
(Matrix)
H
525