Negatieve
getallen
Expliciete en
impliciete
vermenigvul
diging
Lange
resultaten
Aan de slag
8. AND en NOT
9. OR en XOR
10. Linkerargument van | (waar)
1 1. Toewijzen aan variabele (:=)
Het is raadzaam op
te beginnen of een negatief-teken in te voegen. Als u in
plaats daarvan op
situaties geïnterpreteerd als een bewerking waarbij het
volgende getal dat u invoert, moet worden afgetrokken
van het laatste resultaat. (Dit wordt uitgelegd in "Opnieuw
gebruiken van het laatste resultaat" op pagina 47.)
Als u een negatief getal tot de macht wilt verheffen, zet u
het getal tussen haakjes. Bijvoorbeeld, (–5)
2
–5
= –25.
Impliciete vermenigvuldiging vindt plaats wanneer twee
operanden worden weergegeven zonder een operator
daartussen. Als u bijvoorbeeld AB invoert, is het resultaat
A*B. In het voorbeeld op pagina 43 is 14
ingevoerd zonder de vermenigvuldigingsoperator achter
14. Voor de duidelijkheid voegt de rekenmachine de
operator toe aan de expressie in de geschiedenis, maar
dit is niet strikt noodzakelijk wanneer u de expressie
invoert. U kunt de operator echter invoeren als u daar de
voorkeur aan geeft (zoals is gedaan bij de voorbeelden
op pagina 44). Het resultaat blijft hetzelfde.
Als het resultaat te lang of te hoog is om als geheel te
worden weergegeven (bijvoorbeeld een matrix met vele
rijen), markeert u het resultaat en drukt u vervolgens op
. Het resultaat wordt dan in schermvullende modus
weergegeven. Nu kunt u op
en
<
) om de verborgen elementen van het resultaat in
beeld te brengen. Tik op
beginweergave terug te keren.
Q
te drukken om een negatief getal
w
drukt, wordt dat in sommige
=
en
\
om naar de
2
= 25, waarbij
Sk
8
drukken (en op
>
45