Matrices maken en opslaan
Matrixcatalogus:
knoppen en toetsen
522
De matrixcatalogus
bevat de gereserveerde
matrixvariabelen M0-M9
en matrixvariabelen die
u eventueel hebt
gemaakt in Start of CAS-
weergaves (of in een
programma als ze
globaal zijn).
Nadat u de naam van een matrix hebt geselecteerd, kunt
u matrices maken, bewerken en verwijderen in de
matrixeditor. U kunt een matrix ook naar een andere HP
Prime verzenden.
U kunt de matrixcatalogus openen door op
(Matrix) te drukken.
St
De matrixcatalogus toont de grote van een matrix naast
de naam ervan. (Een lege matrix wordt weergegeven als
1*1.) Het aantal elementen in de matrix wordt naast een
vector getoond.
U kunt tevens matrices met of zonder naam maken en
opslaan in de beginweergave. Zo worden met de
opdracht
POLYROOT([1,0,–1,0]) M1
de wortels van de complexe vector met de lengte 3
opgeslagen in de variabele M1. M1 bevat dus de drie
wortels van
3
: 0, 1 en –1.
x
–
x
=
0
De knoppen en toetsen die in de matrixcatalogus kunnen
worden gebruikt zijn:
Knop of toets Doel
Hiermee opent u de gemarkeerde matrix
voor bewerking.
of
C
Hiermee verwijdert u de inhoud van de
geselecteerde matrix.
Matrices