Naamgeving
van objecten
Meetkunde
U kunt een willekeurig aantal geometrische objecten tekenen
in de plotweergave. Zie "Geometrische objecten" op
pagina 175 voor een lijst met de objecten die u kunt tekenen.
Het gekozen tekenhulpmiddel (voor lijnen, cirkels,
hexagonen, enzovoort) blijft geselecteerd totdat u het
deselecteert. Zo kunt u snel een aantal objecten van hetzelfde
type tekenen (bijvoorbeeld een aantal hexagonen). Wanneer
u klaar bent met het tekenen van objecten van een bepaald
type, deselecteert u het tekenhulpmiddel door op
drukken. (U kunt zien of een tekenhulpmiddel nog actief is
doordat linksboven in het scherm help wordt weergegeven,
bijvoorbeeld Hit Point 1.)
U kunt een object in de plotweergave op veel manieren
bewerken en eenvoudig de wiskundige eigenschappen
bepalen (zie pagina 171).
Elk geometrisch object dat u maakt, krijgt een naam. In het
weergegeven voorbeeld op pagina 162 krijgt de cirkel de
naam C. Elk definitiepunt krijgt ook een naam: het middelpunt
krijgt de naam A en het punt waarop wordt getikt om de straal
van de cirkel in te stellen, krijgt de naam B.
Behalve de punten die een
geometrisch object
definiëren, krijgen ook alle
componenten van een object
die geometrisch van belang
zijn, een naam. Als u
bijvoorbeeld een hexagoon
maakt, krijgt behalve de
hexagoon ook elk punt op elk hoekpunt een naam. In het
voorbeeld rechts krijgt de hexagoon de naam C, de punten
die worden gebruikt om de hexagoon te definiëren, de
namen A en B, en krijgen de vier overige hoekpunten de
namen D, E, G en H. Bovendien krijgen ook elk van de zes
segmenten een naam: I, J, K, L, M en N. Deze namen worden
niet in de plotweergave getoond, maar u kunt ze bekijken als
u naar de symbolische weergave gaat (zie "Meer informatie
over de symbolische weergave" op pagina 169).
Door (delen van) objecten een naam te geven, kunt u ernaar
verwijzen in berekeningen. Dit wordt uitgelegd in "Meer
informatie over de numerieke weergave" op pagina 171.
te
J
163