Verwijzen naar variabelen
232
U kunt elke variabele in een cel invoegen. Dit zijn onder andere
startvariabelen, toepassingsvariabelen, CAS-variabelen en
gebruikersvariabelen.
U kunt naar variabelen verwijzen of ze invoeren. Als u
bijvoorbeeld 10 hebt toegewezen aan P in de beginweergave,
kunt u =P*5 invoeren in een spreadsheetcel, op
en 50 krijgen. Als u dan de waarde van P wijzigt, verandert de
waarde in die cel automatisch in de nieuwe waarde. Dit is een
voorbeeld van een variabele waarnaar wordt verwezen.
Als u alleen de huidige waarde van P wilt en niet de waarde
wilt veranderen als P wordt gewijzigd, voert u P in en drukt u
op
. Dit is een voorbeeld van een ingevoerde variabele.
E
U kunt in een spreadsheet ook naar variabelen verwijzen die
hun waarden in andere apps krijgen. In hoofdstuk 13 ziet u hoe
u de app Oplossen kunt gebruiken om vergelijkingen op te
oplossen. Een gebruikt voorbeeld is V
cellen in een spreadsheet hebben met =V, =U, =A en =D als
formules. Naarmate u experimenteert met verschillende
waarden voor deze variabelen in de app Oplossen, worden de
ingevoerde en berekende waarden gekopieerd naar de
spreadsheet (waar ze verder kunnen worden bewerkt).
De variabelen uit andere apps bevatten de resultaten van
bepaalde berekeningen. Als u bijvoorbeeld een functie hebt
geplot in de app Functie en de pos/neg oppervlakte tussen
twee x-waarden hebt berekend, kunt u naar die waarde
verwijzen in een spreadsheet door te drukken op
te tikken en vervolgens Functie > Resultaten >
Pos/neg oppervlakte te selecteren.
Er zijn ook vele systeemvariabelen beschikbaar. U kunt
bijvoorbeeld
S+E
beginweergave berekende antwoord te krijgen. U kunt ook
S.S+E
beginweergave berekende antwoord te krijgen en de waarde
automatisch laten bijwerken naarmate nieuwe berekeningen
worden uitgevoerd in de beginweergave. (Dit werkt alleen met
de Ans in de beginweergave en niet met de Ans in de CAS-
weergave.)
E
2
2
= U
+ 2AD. U kunt vier
invoeren om het laatst in de
invoeren om het laatst in de
drukken
a
, op
Spreadsheet