8
Veiligheidsafstand Q200 (incrementeel): afstand
gereedschapspunt (startpositie) – werkstukoppervlak
8
Draaddiepte Q201 (incrementeel): afstand werkstu-
koppervlak – einde van de draad
8
Spoed Q239:
spoed van de draad. Het voorteken legt rechtse of
linkse draad vast:
+= rechtse draad
–= linkse draad
8
Coörd. werkstukoppervlak Q203 (absoluut): coördin-
aat werkstukoppervlak
8
Lengte van de 2e veiligheidsafstand Q204 (incre-
menteel): coördinaat spilas waarin botsing tussen het
gereedschap en het werkstuk (spaninrichting) uitges-
loten is
8
Boordiepte tot spaanbreken Q257 (incrementeel): ver-
plaatsing, nadat de TNC het spaanbreken heeft uitge-
voerd.
8
Terugtrekken bij spaanbreken Q256: de TNC verme-
nigvuldigt spoed Q239 met de ingegeven waarde en
verplaatst het gereedschap bij het spaanbreken met
deze berekende waarde terug. Wanneer Q256 = 0
wordt ingegeven, trekt de TNC het gereedschap voll-
ledig uit de boring terug (naar veiligheidsafstand), om
de spanen te verwijderen
8
Hoek voor spiloriëntatie Q336 (absoluut): hoek
waarop de TNC het gereedschap vóór het schroef-
draadsnijden positioneert. Hierdoor kan de schroef-
draad eventueel worden nagesneden
Gereedschap terugtrekken bij een programma-onderbreking
Als tijdens het schroefdraad snijden de externe stoptoets wordt inge-
drukt, toont de TNC de softkey HANDMATIG TERUGTREKKEN. Wan-
neer HANDMATIG TERUGTREKKEN wordt ingedrukt, kan het gereed-
schap gestuurd teruggetrokken worden. Druk daarvoor op de
positieve asrichtingstoets van de actieve spilas.
206
Voorbeeld: NC-regel
N26 G209 Q200=2 Q201=-20 Q239=+1
Q203=+25 Q204=50 Q257=5 Q256=+25
Q336=50 *
8 Programmeren: cycli