8
Veiligheidsafstand Q200 (incrementeel): afstand
gereedschapspunt – werkstukoppervlak
8
Diepte Q201 (incrementeel): afstand werkstukopperv-
lak – bodem van de boring (punt van de boor)
8
Aanzet diepteverplaatsing Q206: verplaatsingssnel-
heid van het gereedschap bij het boren in mm/min
8
Diepte-instelling Q202 (incrementeel): maat die bet-
rekking heeft op de verplaatsing van het gereed-
schap. De diepte hoeft geen veelvoud van de diepte-
instelling te zijn. De TNC verplaatst in één slag naar
diepte als:
de diepte-instelling gelijk is aan de diepte
de diepte-instelling groter is dan de diepte
8
Coörd. werkstukoppervlak Q203 (absoluut): coördin-
aat werkstukoppervlak
8
2e veiligheidsafstand Q204 (incrementeel): coördinaat
spilas waarin botsing tussen het gereedschap en het
werkstuk (spaninrichting) uitgesloten is
8
Afnamefactor Q212 (incrementeel): waarde waarmee
de TNC de diepte-instelling Q202 vermindert
8
Minimale diepte-instelling Q205 (incrementeel): wan-
neer een afnamefactor is ingegeven, begrenst de
TNC de verplaatsing op de met Q205 ingegeven
waarde
8
Voorstop-afstand boven Q258 (incrementeel): veilig-
heidsafstand voor ijlgangpositionering, wanneer de
TNC het gereedschap na terugtrekken uit de boring
weer naar de actuele diepte-instelling verplaatst;
waarde bij de eerste verplaatsing
8
Voorstop-afstand onder Q259 (incrementeel): veilig-
heidsafstand voor ijlgangpositionering, wanneer de
TNC het gereedschap na terugtrekken uit de boring
weer naar de actuele diepte-instelling verplaatst;
waarde bij de laatste verplaatsing
Wanneer u voor Q258 een andere waarde dan voor Q259
ingeeft, verandert de TNC de voorstop-afstand tussen de
eerste en laatste verplaatsing gelijkmatig.
8
Boordiepte tot spaanbreken Q257 (incrementeel): ver-
plaatsing, nadat de TNC het spaanbreken heeft uitge-
voerd. Geen spaanbreken als 0 is ingegeven
8
Terugtrekken bij spaanbreken Q256 (incrementeel):
waarde waarmee de TNC het gereedschap bij spaan-
breken terugtrekt
8
Stilstandstijd beneden Q211: tijd in seconden die het
gereedschap op de bodem van de boring stilstaat
HEIDENHAIN TNC 410, TNC 426, TNC 430
Voorbeeld: NC-regel
N12 G205 Q200=2 Q201=-80 Q206=150
Q202=15 Q203=+100 Q204=50 Q212=0,5
Q205=3 Q258=0,5 Q259=1 Q257=5
Q256=0,2 Q211=0,25 *
195