UITDRAAIEN (cyclus G202)
Machine en TNC moeten door de machinefabrikant voor
de cyclus G202 voorbereid zijn.
1 De TNC positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang naar de
ingegeven veiligheidsafstand boven het werkstukoppervlak
2 Het gereedschap boort met de booraanzet tot de diepte
3 Op de bodem van de boring staat het gereedschap stil - indien
ingegeven - met draaiende spil voor het vrijmaken
4 Aansluitend voert de TNC een spiloriëntatie uit op de
0°-positie
5 Indien terugtrekken is gekozen, wordt het gereedschap door de
TNC in de ingegeven richting 0,2 mm (vaste waarde) uit het mate-
riaal gehaald.
6 Aansluitend verplaatst de TNC het gereedschap met aanzet terug-
trekken terug naar de veiligheidsafstand en van daaruit - indien
ingegeven - met ijlgang naar de 2e veiligheidsafstand. Indien
Q214=0, wordt er langs de wand van de boring teruggetrokken
Let vóór het programmeren op het volgende
Positioneerregel op het startpunt (midden van de boring)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie G40 program-
meren.
Het voorteken van de cyclusparameter diepte legt de wer-
krichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt geprogram-
meerd, dan voert de TNC de cyclus niet uit.
De TNC brengt aan het einde van de cyclus de koelmiddel-
en spiltoestand terug, die voor de cyclusoproep actief
waren.
8
Veiligheidsafstand Q200 (incrementeel): afstand
gereedschapspunt – werkstukoppervlak
8
Diepte Q201 (incrementeel): afstand werkstukopperv-
lak – bodem van de boring
8
Aanzet diepteverplaatsing Q206: verplaatsingssnel-
heid van het gereedschap bij het uitdraaien in mm/
min
8
Stilstandstijd beneden Q211: tijd in seconden die
het gereedschap op de bodem van de boring stilstaat
8
Aanzet terugtrekken Q208: verplaatsingssnelheid
van het gereedschap bij het terugtrekken uit de
boring in mm/min. Wanneer Q208=0 wordt ingege-
ven, dan geldt aanzet diepteverplaatsing
188
Z
Q203
Q211
Voorbeeld: NC-regel
N90 G202 Q200=2 Q201=-20 Q206=150
Q211=0 Q208=30000 Q203=+0 Q204=50
Q214=0 Q336=0 *
Q206
Q204
Q200
Q201
Q208
X
8 Programmeren: cycli