EXTRA RIJHULPMIDDELEN
Bij het manoeuvreren
kan de auto aan de on
derkant ergens tegenaan
rijden (bijvoorbeeld con
tact met een paaltje, een trottoir
3
of ander stadsmeubilair) en daar
door beschadigd raken (bijvoor
beeld vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk
te voorkomen, moet u uw auto
door een merkdealer laten contro
leren.
Inschakelen, uitschakelen van het
systeem
2 5 6 - R i j d e n
Om de functie te activeren of te deacti
veren, selecteert u de modus "Vehicle"
en vervolgens "Parkeerhulpen". Selec
teer "Actieve noodstop bij achteruitrij
den".
Als de functie is uitgeschakeld, wordt
het waarschuwingslampje 3
weergegeven op het multimedia
scherm.
Storingen
Wanneer het systeem een storing de
tecteert, wordt de actieve noodrem in
de achteruitversnelling automatisch
gedeactiveerd.
Het waarschuwingslampje 3
verschijnt op het multimediascherm
en, afhankelijk van het type storing,
verschijnt het volgende bericht op het
instrumentenpaneel:
– "Parkeersensoren niet beschikbaar";
of
– "Controleer parkeersensoren";
of
– "Rijhulpmiddelen niet beschikbaar";
of
– "Controleer rijhulpen".
Afhankelijk van het voertuig kan sa
men met het bericht het controlelampje
verschijnen op het instrumen
tenpaneel.
Reinig de ultrasoonsensoren. Als het
probleem aanhoudt, moet u een erken
de dealer raadplegen.
Als het voertuig is uitgerust met een
door het systeem herkende trekhaak
en er een aanhanger is aangekoppeld,
wordt de actieve noodrem in de ach
teruitversnelling automatisch gedeacti
veerd en verschijnt het bericht "Aan
hanger: parkeersensoren uit" op het in
strumentenpaneel, vergezeld door het
waarschuwingslampje 3
multimediascherm.
op het