Pagina 2
Castrol, exclusieve partner van Renault Profiteer van de geavanceerde technologie uit de autosport dankzij het speciaal door Renault en Castrol ontwikkelde assortiment motoroliën dat garant staat voor optimale prestaties en een lange levensduur van uw Renault. Aanbevolen door Renault renault.fr...
Welkom aan boord van uw auto In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u: – uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten. –...
BUITENKANT Wissen voorruit ➥ 1.99 en ➥ 1.105 Ontwasemen ➥ 3.6 Elektrische ruiten ➥ 3.18 Onderhoud van de carrosserie ➥ 4.14 card ➥ 1.2 portieren vergrendelen, ontgren- delen ➥ 1.9 Spiegels ➥ 1.84 De banden ➥ 5.14 Verlichting: werking ➥ 1.91 Verlichting: vervangen ➥...
Pagina 5
INTERIEUR De juiste zithouding ➥ 1.23 Opbergruimte, indeling interieur ➥ 3.27 Plaatsen achter ➥ 3.34 Hoofdsteun achter ➥ 3.33 Op de voorplaats(en) ➥ 1.16 ➥ 1.18 en ➥ 1.20 Hoofdsteunen voor ➥ 1.15 Voor de veiligheid van de kin- deren ➥ 1.37 ➥ 1.39 ➥ 1.40 ➥...
Pagina 6
BESTUURDERSPOSITIE Verlichting buitenkant ➥ 1.91 Instrumentenpaneel ➥ 1.62 Knoppen boordcomputer ➥ 1.73 Multimediascherm ➥ 3.16 V e r w a r m i n g - / Airconditioningsysteem ➥ 3.13 Verwarmde stoel(en) ➥ 1.16 ➥ 1.18 Automatische transmissie ➥ 2.130 Snelheidsregelaar ➥...
Pagina 7
RIJHULPSYSTEMEN Snelheidsbegrenzer ➥ 2.73 ABS (antiblokkeersysteem) ESC (elektronische stabiliteitscon- trole) Rembekrachtiging Detectie van verkeersborden ➥ 2.69 Hulp bij wegrijden op een helling ➥ 2.30 Snelheidsregelaar ➥ 2.77 Stop & Go adaptieve snelheidsrege- laar ➥ 2.82 Lane departure warning ➥ 2.38 Parkeerhulp ➥...
EEN AUTO IDENTIFICEREN - ETIKETTEN Beoordeling van een voertuigidentifica- tienummer ➥ 6.2 Identificatieplaatje ➥ 6.2 Technische informatie voor de hulp- diensten ➥ 6.3 Identificatie van de motor ➥ 6.4 Bandenspanningsetiketten ➥ 4.12...
Pagina 11
PECHHULP Vervangen va n e en/ de Lekke band: ruitenwisserblad(en) voorruit ➥ 5.34 De gereedschappen ➥ 5.10 Reservewiel ➥ 5.2 Verwisselen van een Vervangen wiel ➥ 5.12 lampen van de koplam- pen ➥ 5.17 Sleeppunt voor ➥ 5.36 Vervangen van het ruiten- wisserblad achter ➥...
KAART: algemeen (1/3) Met de kaart kunt u: Bereik van de card – de portieren, de achterklep en de tan- Het bereik van de afstandsbediening wordt kdopklep vergrendelen/ontgrendelen beïnvloed door de omgeving. Let er op dat (raadpleeg de volgende bladzijdes); de portieren niet per ongeluk worden ver- –...
Pagina 17
KAART: algemeen (2/3) Radiostoringen De werking van de kaart kan gestoord worden in de omgeving van een zendinstal- latie of bij gebruik van apparatuur die werkt Advies op dezelfde frequentie als de kaart. Stel de kaart niet bloot aan warmte, koude of vocht.
KAART: algemeen (3/3) Riem aanbrengen 7 Steek de riem in het onderdeel 8 en steek het uiteinde van de riem door de gesp. Schuif de behuizing achter 5 omlaag terwijl u Plaats de riem bij de opening 6 en sluit het op de zone A drukt.
HANDSFREE KAART: gebruik (1/4) De handsfree-functie uit- of inschakelen Afhankelijk van de auto kunt u deze functies Laat nooit een kaart in de auto uit- of inschakelen: liggen als u de auto verlaat. – de auto ontgrendelen terwijl men ernaar toe loopt en vergrendelen terwijl men ervan wegloopt;...
HANDSFREE KAART: gebruik (2/4) Handsfree ontgrendeling bij het Handsfree vergrendelen terwijl Indien de kaart ongeveer 15 minuten binnen de toegangszone 3 blijft, wordt de vergren- naderen van de auto; men van de auto wegloopt deling op afstand uitgeschakeld. Om de auto Als de kaart in de toegangszone 3 is, wordt Als u van de auto wegloopt met de kaart bij te vergrendelen drukt u op de knop 2 op de...
HANDSFREE KAART: gebruik (3/4) U kunt zien dat de auto is vergrendeld door- dat de alarmknipperlichten tweemaal knip- peren en vervolgens gedurende ongeveer vier seconden branden; ook hoort u een ge- luidssignaal. Bijzonderheden met betrekking tot het ontgrendelen In bepaalde omstandigheden wordt ontgren- deling bij benadering van de auto uitgescha- keld: –...
HANDSFREE KAART: gebruik (4/4) Vergrendelen met de kaart Met de portieren en de bagageruimte geslo- ten, druk op de knop 5: de auto wordt ver- grendeld. U kunt zien dat de auto is vergrendeld door- dat de alarmknipperlichten tweemaal knip- peren en vervolgens gedurende ongeveer vier seconden branden;...
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (1/3) Als de kaart niet werkt: In sommige gevallen werkt de kaart niet: – kaartbatterij leeg, accu ontladen, enz. – gebruik van apparaten die op dezelfde frequentie als de card werken (mobiele telefoon, enz.); – de auto bevindt zich in een sterk elektro- magnetisch veld.
Pagina 24
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (2/3) Handmatig vergrendelen van de Gebruik van de sleutel die in de kaart is ingebouwd portieren – Steek het uiteinde van de sleutel in de 2 Draai met het portier geopend de schroef 4 uitsparing 3 onderaan het afdekkapje B (met behulp van het uiteinde van de sleutel) van het linkerportier.
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (3/3) Controlelampje van de Bij vervoer van voorwerpen met geopende bagageruimte kunt u toch de andere por- portiervergrendeling tieren vergrendelen: druk bij stilstaande Druk, met de kaart in het interieur, op de motor langer dan vijf seconden op de scha- knop .
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/2) Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parkeren of stoppen van de auto Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene of een dier in de auto achter als u deze verlaat. Het kan zichzelf of anderen in gevaar brengen door bijvoorbeeld de motor te starten, door organen te bedienen zoals Openen van buitenaf...
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/2) Veiligheid van de kinderen Druk op de schakelaar 5 om de elektrische ruitbediening achter en het openen van de achterportieren van binnenuit onmogelijk of mogelijk te maken. Het oplichten van het lampje in de schake- laar geeft de vergrendeling aan.
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN Inschakelen/Uitschakelen van Bij een storing de functie Als u een storing constateert (geen automa- tische vergrendeling, het lampje in schake- Voor het inschakelen: druk, bij stilstaande laar 2 licht niet op bij het vergrendelen van auto met draaiende motor, op de schake- de portieren), controleer dan of de vergren- laar 2 tot u een geluidssignaal hoort.
HOOFDSTEUNEN VOOR Afstellen van de zijbevestigingen B Afhankelijk van de auto, kunt u de delen B onafhankelijk van elkaar afstellen tot het ge- wenste comfort bereikt is. Verwijderen van de hoofdsteun Zet deze in de hoogste stand (zet de rug- leuning indien nodig schuin naar achteren).
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (1/2 Rugleuning verstellen Trek de handgreep 3 omhoog tot de rug- leuning in de gewenste stand staat. In de gewenste stand laat u de handgreep los. Controleer of de zitting vergrendeld is. Controleer na het afstellen of de rugleuningen goed zijn ver- Vooruit of achteruit schuiven Om de lendensteun van de stoel...
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (2/2 storingen Wanneer er een storing is gedetecteerd, knipperen de geïntegreerde waarschu- wingslampjes op de schakelaar 5 van de stoel. Ga naar een merkdealer. Stoelverwarming Contact aan: – Druk op de schakelaar 5 op de gewenste stoel voor de eerste keer om de hoge stand van het verwarmingssysteem te activeren.
VOORSTOEL MET ELEKTRISCHE BEDIENING (1/2) Om de lengte van de zitting af te stellen Trek de handgreep (5) omhoog om te ont- grendelen. In de gewenste stand laat u de handgreep los. Controleer of de zitting ver- grendeld is. Voer deze verstellingen uitslui- Zitting verstellen Bij auto’s die hiermee zijn uitgerust, kan de tend uit als de auto stilstaat.
VOORSTOEL MET ELEKTRISCHE BEDIENING (2/2) Contact aan: – als u één keer drukt op de schakelaar 7 van de gewenste stoel, schakelt u het ventilatiesysteem in op de hoogste stand. Beide geïntegreerde waarschuwings- lichtjes op de schakelaar gaan branden; – als u een tweede keer drukt, schakelt u de ventilatie naar de laagste stand.
VOORSTOELEN: werking (1/3) Blader door het menu “Bestuurder” of “Passagier” om: – Selecteer soort massage Massage (“Opwekkend”, “Ontspannen” “Lumbaal”). Opwekkend Ontspannen Lumbaal – de intensiteit in te stellen (+ of -); Intensiteit – de snelheid in te stellen (+ of -); Snelheid –...
Pagina 35
VOORSTOELEN: werking (2/3) Gemakkelijke toegang voor bestuurder Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te activeren of deactiveren. Als deze functie geactiveerd is, gaat de stoel automatisch achteruit als de bestuurder uit- stapt en keert deze terug in de oorspronke- lijke stand als de startknop wordt ingedrukt.
Pagina 36
VOORSTOELEN: werking (3/3) Stand De zitpositie van de bestuurdersstoel kan worden opgeslagen. In de zitpositie zijn de afstellingen van de zit- ting en van de rugleuning van de stoel en van de buitenspiegels opgenomen. De zitpositie kan worden opgeslagen in het Opslaan Terugbellen geheugen en daaruit worden opgeroepen,...
AUTOGORDELS (1/4) De juiste zithouding Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor- del. Bovendien dient u zich te houden aan – Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw de wetgeving van het land waarin u zich be- mantel, jas, enz. uitgetrokken te hebben). vindt.
AUTOGORDELS (2/4) Vergrendelen Trek de riem langzaam en rustig over u heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (con- troleer de vergrendeling door aan de gesp 3 te trekken). Als de gordel blokkeert, laat hem dan een stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.
Pagina 39
AUTOGORDELS (3/4) ß Waarschuwingslampje autogor- Wanneer de rijsnelheid lager is dan onge- del van de bestuurder vergeten veer 20 km/u, verschijnt het controlelampje ß en, afhankelijk van de auto, van de voor- van de binnenspiegel, samen met passagier het pictogram 6 dat gedurende circa 60 se- Dit brandt op de achteruitkijkspiegel wan- conden verschijnt telkens wanneer een van neer het contact wordt ingeschakeld terwijl...
AUTOGORDELS (4/4) De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter. – Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmecha- nisme: gordels, stoelen en de bevestigingen ervan. Raadpleeg een merkdealer voor het monteren van bv. een kinderzitje. – Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling kunnen veroorzaken (wasknijpers, klemmetjes, enz.): een autogordel die te los zit, kan verwondingen veroorzaken in geval van een ongeluk.
AUTOGORDELS ACHTER Achterstoelen zijkant tweede rij Achterstoel midden tweede rij Achterstoelen derde rij (uitvoeringen 7 zitplaatsen) Rol de gordel 1 langzaam af. Trek de gordel 5 langzaam uit zijn houder 4. Rol de gordel 10 langzaam af. Klik de verschuifbare gesp 2 in de bijbeho- Klik de gesp 9 vast in de zwarte sluiting 8.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (1/6) Afhankelijk van de auto, kunnen deze be- – Laat al deze veiligheidsvoor- staan uit: zieningen controleren na een – gordelspanners van het oprolmecha- aanrijding. nisme van de autogordel; – Het is streng verboden zelf –...
Pagina 43
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (2/6) Krachtbegrenzer Airbags van bestuurder en passagier voorin Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok van de aanrijding komt dit mechanisme in Deze bevinden zich bij de linker en rechter werking om de kracht die de gordel op het li- voorstoel.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (3/6) Storingen å Dit controlelampje licht op bij het starten van de motor en dooft na ongeveer drie secondes. Als het niet oplicht bij het aanzetten van het contact of als blijft branden, wijst dit op een storing in het systeem.
Pagina 45
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (4/6) De volgende gevallen activeren de gor- Bij een frontale botsing met een ander, ge- Bij een botsing tegen de zijkant door een delspanners of airbags. lijkaardig of zwaarder voertuig, met een con- ander, gelijkaardig of zwaarder voertuig, met tactzone van meer dan 40% en een snelheid een snelheid van 50 km/u of hoger.
Pagina 46
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (5/6) In de volgende voorbeelden kunnen de In de volgende voorbeelden bestaat het – aanrijding tegen de zijkant, aan de voor- gordelspanners of de airbags in werking gevaar dat de gordelspanners ofairbags of achterkant van de auto; treden: niet geactiveerd worden: –...
Pagina 47
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (6/6) Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen. Waarschuwingen met betrekking tot de bestuurdersairbag – Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop. –...
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ACHTERIN Afhankelijk van de auto, kunnen deze be- – Laat al deze veiligheidsvoor- staan uit: zieningen controleren na een – Gordelspanners in het oprolmecha- aanrijding. nisme (gordels aan de zijkant); – Het is streng verboden zelf – Krachtbegrenzers voor bescherming werkzaamheden uit te voeren aan van de borstkas.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT Zijdelingse Airbags Deze airbag is in de voorstoelen geplaatst en wordt aan de zijkant van de stoelen (kant van de deur) geactiveerd om de inzittenden te beschermen in geval van een ernstige aanrijding tegen de zijkant. ZijruitAirbags Deze airbags zitten aan de zijkant boven en ontplooien zich langs de zijruiten van het voor- en achterportier om de inzittenden bij...
AANVULLENDE BEVESTIGINGSMIDDELEN Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen. De airbag is bedoeld als aanvulling op de werking van de autogordel. De airbag en de autogordel vormen één veiligheidssysteem. De gordel moet altijd worden gedragen.
KINDERVEILIGHEID: algemeen (1/2) Vervoer van kinderen U dient zich te houden aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Het kind moet, net als een volwassene, altijd correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht het traject. U bent verantwoordelijk voor de kinderen die u vervoert.
Pagina 52
KINDERVEILIGHEID: algemeen (2/2) Gebruik van een kinderzitje Lees, vóór het monteren van een kinderzitje, de gebruiksaanwijzing en houd u aan de in- De bescherming die het kinderzitje biedt is structies. Neem, bij problemen met het in- afhankelijk van zijn capaciteit om het kind stalleren, contact op met de fabrikant van de vast te houden en van de installatie ervan.
Pagina 53
KINDERVEILIGHEID: keuze van het kinderzitje Kinderzitje “achterstevoren” Kinderzitje “vooruit” Zittingverhogers Het hoofd van een baby is, naar verhouding, Maximaal 18 kg of 4 jaar, het kind mag in Vanaf 15 kg of 4 jaar kan een kind reizen op zwaarder dan dat van een volwassene en de een voorwaarts gerichte zitje reizen.
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (1/3) Bevestiging met de autogordel Er zijn twee bevestigingssystemen voor kinderzitjes: met de autogordel of met het De autogordel moet worden afgesteld om ISOFIX systeem. goed te kunnen werken bij krachtig remmen of bij een botsing.
Pagina 55
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (2/3) Bevestiging met ISOFIX systeem Bevestig het kinderzitje met de ISOFIX gren- dels als het deze heeft. Het ISOFIX systeem Goedgekeurde kinderzitjes ISOFIX zijn ge- garandeert een gemakkelijke, snelle en vei- standaardiseerd volgens de huidige regel- lige montage.
Pagina 56
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (3/3) De ringen bevinden zich op de rugleuningen van de achterstoelen en zijn te herkennen aan het symbool Bevestig in alle gevallen de haak van de riem op de bijbehorende ring (2 en 4 voor de achterplaatsen zijkant en 3 voor de achter- plaats in het midden) en plaats de stoel van de auto in de gewenste stand.
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (1/2) Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kin- De genoemde types kinderzitjes zijn niet Als het kinderzitje is geïnstalleerd en als dit derzitjes bevestigd worden Op het schema overal leverbaar. Controleer, voordat u een mogelijk is, verplaatst u de autostoel indien op de volgende bladzijde ziet u waar u een ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of nodig naar voren (voor de nodige ruimte op...
Pagina 58
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (2/2) Op zitplaats achter aan de zijkant Op middelste zitplaats achter Verwijder altijd de hoofdsteun van de achter- stoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst. Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn- Controleer of de gordel geschikt is voor de ➥...
Pagina 59
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (1/6) Installatieoverzicht vijfdeursuitvoering ³ Controleer de staat van de airbag voordat u een passagier laat plaatsnemen of een kinderzitje installeert. ² Plaats verboden voor het installe- ren van een kinderzitje. Kinderzitje bevestigd met behulp van de gordel ¬...
Pagina 60
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (2/6) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften. Uitvoering vijf zitplaatsen Zitplaats voorin Zitplaatsen achter Zitplaats midden Type kinderzitje Gewicht van het kind passagier aan de zijkanten achter...
Pagina 61
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (3/6) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje. U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het gemonteerd kan worden.
Pagina 62
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (4/6) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif- ten. Uitvoering met zeven zitplaatsen Zitplaatsen Zitplaats voorin Zitplaats midden Type kinderzitje Gewicht van het kind zijkant achter Zitplaats rij 3 passagier...
Pagina 63
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (5/6) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje. U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het gemonteerd kan worden.
Pagina 64
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (6/6) Overzicht van de installatie uitvoering zeven zitplaatsen ³ Controleer de staat van de airbag voordat u een passagier laat plaatsnemen of een kinderzitje installeert. ² Plaats verboden voor het installe- ren van een kinderzitje. Kinderzitje bevestigd met behulp van de gordel ¬...
Pagina 65
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (1/6) Installatieoverzicht vijfdeursuitvoering Kinderzitje bevestigd met behulp van de ISOFIX bevestiging Plaats waar een ISOFIX kinderzitje is toegelaten. ± De zitplaatsen achterin zijn voorzien van een verankering voor de bevestiging van een universeel ISOFIX kinderzitje voor- uit. De verankeringen bevinden zich op de rugleuningen van de achterstoelen.
Pagina 66
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (2/6) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften. Uitvoering vijf zitplaatsen Zitplaatsen Grootte van zitje Passagiersstoel Zitplaats Type kinderzitje Gewicht van het kind achter [bevestiging] voorin midden achter aan de zijkanten Reiswieg dwars...
Pagina 67
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (3/6) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje ISOFIX. IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als “Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden. i-U = Geschikt voor i-formaat kinderzitjes in de “universele”...
Pagina 68
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (4/6) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif- ten. Uitvoering met zeven zitplaatsen Zitplaats Zitplaatsen Gewicht van Grootte van zitje Passagiersstoel Zitplaats midden midden Type kinderzitje zijkant achter...
Pagina 69
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (5/6) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje ISOFIX. IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als “Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden. i-U = Geschikt voor i-formaat kinderzitjes in de “universele”...
Pagina 70
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (6/6) Overzicht van de installatie in de uitvoering met zeven Kinderzitje bevestigd met behulp van de ISOFIX bevestiging zitplaatsen Plaats waar een ISOFIX kinderzitje is toegelaten. ± De zitplaatsen achterin zijn voorzien van een verankering voor de bevestiging van een universeel ISOFIX kinderzitje voor- uit.
Pagina 72
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de AIRBAG van de passagier voorin (2/3) De markeringen op het dashboard en de sticker A aan elke kant van de zonneklep van de passagier 3 (afhankelijk van de auto) herinneren u aan deze instructies; zie de voorbeeldsticker.
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de AIRBAG van de passagier voorin (3/3) Storingen In geval van een storing aan het systeem voor het in- en uitschakelen van de passa- giersairbag, is het verboden een achterste- voren geplaatst kinderzitje op de voorstoel te gebruiken.
Pagina 75
BESTUURDERSSTOEL (2/2) De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. 1 Ventilatieroosters links en rechts. 10 Multimediascherm. 17 Schakelaars voor: 2 Ventilatieroosters in de zijruiten. 11 Bediening van de verwarming of de air- –...
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (1/5) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. š å Controlelampje markeringslicht Richtingaanwijzerairbag Het licht op bij het aanzetten van á Controlelampje grootlicht het contact of het starten van de motor en dooft binnen enkele seconden.
Pagina 77
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (2/5) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Ú ® Waarschuwingslampje stop on- Waarschuwingslampje laad- Waarschuwingslampje snel- middellijk stroom heidsafhankelijke stuurbekrach- tiging Dit gaat branden wanneer het contact wordt Het licht op bij het aanzetten van het contact aangezet of de motor wordt gestart en dooft of het starten van de motor en dooft binnen...
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (4/5) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Ô Controlelampje ECO-modus. Waarschuwingslampje koel- Controlelampjes van de snel- vloeistoftemperatuur heidsbegrenzer ➥ 2.73 Het lampje gaat branden als de Ï...
Pagina 80
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (5/5) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. ß Waarschuwingslampje autogor- Waarschuwing achtergordel niet vastge- del voorin maakt (afhankelijk van de auto) ß Dit lampje verschijnt op de binnenspiegel B Het controlelampje verschijnt op de bij het starten van de motor.
DISPLAYS EN METERS (1/6) Instrumentenpaneel 1 Instrumentenpaneel A Toerenteller 3 (schaalverdeling × 1000) Dit gaat branden wanneer het contact wordt Deze wordt op een andere manier weerge- Snelheidsmeter 2 ingeschakeld. Het oplichten van sommige geven volgens de gekozen instelling op het Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari- controlelampjes gaat vergezeld van een instrumentenpaneel.
Pagina 82
DISPLAYS EN METERS (2/6) Brandstofpeilmeter 11 Als het minimumpeil is bereikt, licht het waarschuwingslampje in de meter oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga zo snel mogelijk tanken. Multimedia-informatie 8 Koelvloeistoftemperatuurmeter 10 U kunt informatie weergeven van het multi- Bij normaal gebruik, moet de meter 10 voor mediascherm (kompas, telefoon, navigatie, de zone 9 blijven.
Pagina 83
DISPLAYS EN METERS (3/6) Instrumentenpaneel B Geluidssignaal snelheidsverklikker Afhankelijk van de auto en het land wordt Koelvloeistoftemperatuurmeter 12 het waarschuwingslampje weerge- Bij normaal gebruik, moet de meter 12 voor geven en is een geluidssignaal te horen. de zone 13 blijven. Bij zware motorbelasting Dit geluidssignaal is te horen zodra de auto kan hij wel in de buurt komen.
Pagina 84
DISPLAYS EN METERS (4/6) Multimedia-informatie 17 Brandstofpeilmeter 21 Afhankelijk van de auto kunt u informatie van Als het minimumpeil is bereikt, licht het het multimediascherm weergeven (kompas, telefoon, navigatie, enz.). waarschuwingslampje in de meter Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga multimediasysteem voor meer informatie.
Pagina 85
DISPLAYS EN METERS (5/6) Zie de gebruiksaanwijzing van het multi- mediasysteem voor de instellingen van het head-up display. De hoogte van de informatie op het display afstellen Naargelang van uw rijhouding kunt u de in- formatie op het display naar boven of naar beneden verplaatsen.
DISPLAYS EN METERS (6/6) Instrumentenpaneel in mijlen Storingen (mogelijkheid om over te gaan op km/u) Bij storing (het display wordt niet uitgevou- wen wanneer de motor start of het display Zie de gebruiksaanwijzing van het multime- wordt opnieuw ingeklapt terwijl de motor diasysteem om de eenheid te selecteren.
Pagina 87
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (1/3) boordcomputer Auto uitgerust met boordcomputer A functies worden verdeeld over Afhankelijk van de auto, beschikt hij over de zone 5, 6, 7 en 8. De positie van de zones volgende functies: varieert afhankelijk van de rijstijl geselec- –...
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (2/3) Selecties (het display hangt af van de uitvoering van de auto en het land) a) Functieoverzicht, storings- en informatie- berichten; b) actueel brandstofverbruik en gemiddelde brandstofverbruik; c) dagteller en gemiddelde snelheid; d) De bandenspanning resetten. e) instelling van de tijd. f) Onderhoudsinterval: –...
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (3/3) Betekenis van de waarden gedurende de eerste paar kilometer na een nulinstelling De waarden van gemiddeld verbruik, bereik en gemiddelde snelheid worden stabieler en nauwkeuriger naarmate de afgelegde afstand vanaf de laatste nulinstelling groter wordt. De eerste kilometers na een nulinstelling kunt u constateren dat de actieradius toe- neemt tijdens het rijden.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (1/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding a) Functieoverzicht. Aanduiding achtereenvolgens: Geen bericht in geheugen –...
Pagina 91
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (2/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding d) reset van de bandenspanning. ➥ 2.25 Bandenspanning e) Tijd instellen.
Pagina 92
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (3/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding Boordcomputer met de ingebouwde onderhoudsboodschap f) Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt. Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt Onderhoudsbeurt binnen Met het contact aan en een stilstaande motor, toegang tot de informatie...
Pagina 93
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (4/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding Boordcomputer met de boodschap afstand tot de volgende onderhoudsbeurt (vervolg) f) Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt.
Pagina 94
BOORDCOMPUTER: informatieboodschappen Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid. Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven. Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding “Parkeerrem aangetrokken” Geeft aan dat de parkeerrem is vastgezet. “Draai stuurwiel + START”...
Pagina 96
BOORDCOMPUTER: alarmboodschappen ® Zij verschijnen met het controlelampje en dwingen u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer. Voorbeelden van alarmboodschappen worden hierna gegeven. N.B.: de boodschappen verschijnen op het display alleen of afwisselend (als er meer boodschappen zijn), zij kunnen gecombineerd zijn met een waarschuwingslampje en/of een geluidssignaal.
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE AUTO Selectie van de instellingen d) “Welkom”: – Welkom buitenkant; Selecteer een menu en vervolgens de func- – Automatische uitklappen van de spie- tie die moet worden gewijzigd (de weergave gels; hangt af van de uitrusting en het land van –...
SPIEGELS (1/3) Inklapbare buitenspiegels Functie welkomst en afscheid Zie de gebruiksaanwijzing van het multime- De spiegels klappen automatisch in bij het diasysteem om de functie welkomst en af- vergrendelen van de auto (schakelaar 3 in scheid te openen. stand B). Selecteer ON of OFF om de functie in of uit U kunt altijd het inklappen (schakelaar 3 in te schakelen.
SPIEGELS (2/3) Vastleggen van de afstellingen Oproepen van de geheugenpositie – De buitenspiegels afstellen (zie vorige paragrafen); Zie de gebruiksaanwijzing van het multime- – Zie de gebruiksaanwijzing van het multi- diasysteem om de opgeslagen stand op te mediasysteem om de geheugeninstellin- roepen.
Pagina 100
SPIEGELS (3/3) Binnenspiegel bijzonderheid Wanneer de achteruitkijkspiegel handmatig De achteruitkijkspiegel 4 wordt automatisch is in- of uitgeklapt, kan hij worden teruggezet donkerder wanneer er een auto achter u rijdt naar een bepaalde gebruiksstand. Daartoe die uw auto verlicht of in zeer fel licht. zet u de schakelaar 3 in stand C.
STUURWIEL Schakel de functie in Druk met het contact aan op de schake- laar 2, het waarschuwingslampje licht op. Uitschakelen van de functie - Automaat: De functie wordt ongeveer 30 minuten na de verwarmingsfase automatisch uitgescha- keld. Het waarschuwingslampjes in de scha- kelaar 2 blijft aan.
STUURBEKRACHTIGING Snelheidsafhankelijke Opmerking: de stuurbekrachtiging hangt af van de geselecteerde modus in het menu stuurbekrachtiging “MULTI-SENSE” ➥ 3.2. De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging past de mate van bekrachtiging automatisch aan de snelheid waarmee u rijdt aan. Bij het parkeren is er veel bekrachtiging (voor meer comfort) en met het toenemen van de snelheid vermindert de bekrachtiging (voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
KLOKJE EN BUITENTHERMOMETER Buitentemperatuurmeter Bijzonderheid: Als de buitentemperatuur tussen -3 °C en +3 °C ligt, knipperen de tekens °C (waar- schuwing voor kans op gladheid). De tijd en buitentemperatuur verschijnen op het multimediascherm 1 Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie. Buitentemperatuurmeter De buitenthermometer is be- slist geen gladheidsdetector.
CLAXON EN LICHTSIGNALEN Richtingaanwijzers Zet de schakelaar 1 in dezelfde richting als waarin u het stuurwiel wilt bewegen. Werking van de sneltoets Verschuif de hendel 1 even omhoog of omlaag, waarbij u het weerstandspunt niet overschrijdt, en laat hem dan weer los: de hendel keert terug naar zijn oorspronkelijke stand en het betreffende richtingaanwijzer- lampje knippert drie keer.
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/8) Afhankelijk van de auto verschijnen de dim- lichten automatisch na enkele wisbewegin- gen van de ruitenwisserbladen. Koplampen afstellen De koplampen worden automatisch afge- steld aan de hand van de belading van de auto; š Markeringslichten Dimlicht Handbediend Draai de ring 2 tot het symbool bij het merkteken 3 staat:...
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/8) Tijdens het uitschakelen van het grootlicht Het grootlicht wordt automatisch ontstoken keren de dimlichten automatisch terug in wanneer: hun oorspronkelijke stand. – er weinig licht buiten is; – er geen andere auto of verlichting wordt Automatisch grootlicht gedetecteerd;...
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/8) storingen Wanneer het bericht “Controleer autom ver- lichting” op het instrumentenpaneel ver- schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld. Raadpleeg een merkdealer. Het gebruik ‘s nachts van een draagbaar navigatiesysteem op het gedeelte van de voorruit onder de camera, kan de wer- Automatisch grootlicht king van het automatische grootlichtsys- (vervolg)
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/8) Het grootlicht wordt automatisch ontstoken wanneer: – er weinig licht buiten is; – de rijsnelheid is hoger dan de drempel- waarde. Als niet aan een van de voorwaarden hier- onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld naar dimlicht. Opmerking: s nachts, in stedelijke gebie- den met straatverlichting, wordt het adap- tieve grootlicht automatisch uitgeschakeld.
Pagina 109
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/8) Adaptief grootlicht uitschakelen: Bijzonderheid – trek aan de schakelaar 1; De adaptieve verlichting van het grootlicht is geschikt voor de geselecteerde rijmodus – of draai de ring 2 in een andere stand dan (My Sense/ECO/Comfort/Sport). De snel- AUTO.
VERLICHTING EN SIGNALEN (6/8) Geluidssignaal vergeten Functie welkomst en afscheid verlichting (afhankelijk van de auto) Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan In het geval dat de lichten zijn ingescha- de dagrijverlichting en de markeringslichten keld na het stilzetten van de motor, klinkt er achter automatisch aan wanneer card wordt een signaal bij het openen van het bestuur- gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.
Pagina 111
VERLICHTING EN SIGNALEN (7/8) Als de motor en de lichten uitgescha- keld zijn, de 2 ring op AUTO staat, trekt u de hendel 1 naar u toe: de markeringslichten en dimlichten gaan ongeveer 30 seconden aan samen met de waarschuwingslampjes š...
VERLICHTING EN SIGNALEN (8/8) Lichten uit Draai de middelste ring 6opnieuw totdat het 3 merkteken tegenover het symbool van de mistlampen staat die u wilt uitschakelen. Het bijbehorende controlelampje op het in- strumentenpaneel dooft. Bij het uitschakelen van de verlichting gaan ook de mistlichten achter uit.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (1/6) De werking van een ruitenwisserblad Let op de staat van de ruitenwisserbla- den. Hun levensduur hangt van u af: – houd de bladen schoon: reinig de bladen en de ruit regelmatig met water en zeep; – gebruik ze niet op een droge ruit; Auto voorzien van ruitenwisser Bijzonderheid –...
Pagina 114
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (2/6) Wanneer automatisch wissen is ingescha- keld of de gevoeligheid wordt verhoogd, wordt één wisbeweging uitgevoerd. Opmerking: – de regensensor heeft enkel een onder- steunende functie. Bij beperkte zicht- baarheid moet de bestuurder zijn ruiten- wisser handmatig inschakelen. Bij mist of sneeuwval werkt de ruitenwisser niet altijd automatisch en blijft deze onder uw controle.
Pagina 115
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (3/6) Bij een storing Bijzonderheid Bij een storing van het automatisch Tijdens het rijden gaat de wisser lang- wissen, schakelt de ruitenwisser over op zamer werken als de auto stopt. Van snel wissen met intervallen. Roep de hulp in continu wissen naar langzaam continu van een merkdealer.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (4/6) Bijzondere stand van Opmerking: de ruitenwisser voor Als de ruitenwisser niet langer onder span- (onderhoudsstand) ning staat kunt u, 1 minuut na het vergren- delen van de auto, de bladen handmatig In deze stand kunnen de bladen worden op- verplaatsen.
Pagina 117
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (5/6) Opmerking: Bij temperaturen onder nul kan de ruitenwis- servloeistof aanvriezen op de voorruit en het zicht verminderen. Verwarm de voorruit met behulp van de ontwasemingsschakelaar voordat u ze reinigt. Ruitensproeier Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u toe en laat deze weer los.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (6/6) om de goede werking van de koplamps- proeier te waarborgen tijdens de winter, moet u de sneeuw van de afdekplaatjes van de sproeiers verwijderen en de afdekplaa- tjes van de sproeiers ontdooien met behulp van een ontdooispray. Het is echter aanbevolen om op regelmatige tijdstippen hardnekkig vuil op het glas van de koplampen te verwijderen.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER ACHTER (1/2) Om de werking te stoppen, laat u opnieuw de ring 3 draaien. N.B. Wanneer u de auto door een wasstraat rijdt, moet u de ring 3 van de schakelaar 1 in rust- stand zetten om het automatisch wissen uit te zetten.
Pagina 120
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER ACHTER (2/2) Inschakelen/uitschakelen van de Wanneer er zich obstakels op de achterruit achterruitwisser bevinden (vuil, sneeuw ...), probeert de rui- tenwisser alle obstakels weg te wissen. Als Wanneer de achteruitversnelling wordt inge- een obstakel de beweging van het blad ver- schakeld, wordt het wissen met intervallen hindert, kan het blad stoppen.
BRANDSTOFTANK (1/4) Bruikbare inhoud van de tank: Zie “Tanken van brandstof” voor info over het vullen van de brandstoftank. – Ongeveer 56 liter voor de uitvoeringen met benzinemotor; Druk met uw hand het klepje 1 zo ver moge- lijk terug om het te sluiten. –...
Pagina 122
BRANDSTOFTANK (2/4) Dieselmotor Gebruik uitsluitend dieselbrandstof die overeenkomt met de indicaties op de sticker aan de binnenkant van het klepje 1. Benzinemotor Gebruik uitsluitend ongelode benzine. Het octaangehalte (RON) moet overeenstem- men met de waarde op het label op de kap 1 ➥...
BRANDSTOFTANK (3/4) Tanken van brandstof Druk met het vulpistool de klep 2 open en steek het zo ver mogelijk naar binnen voor- dat u met tanken begint (spatgevaar). Houd tijdens het tanken het vulpistool in deze stand tot u klaar bent met tanken. Als het vulpistool automatisch is afgeslagen, mag u het nog maximaal twee keer gebrui- ken, om voldoende ruimte in de tank over te...
BRANDSTOFTANK (4/4) Wijzig of repareer niet zelf het brandstofsysteem (rekeneen- heden, bedrading, brandstof- circuit, inspuitstukken of ver- stuivers, beschermkappen) vanwege de grote gevaren voor de veiligheid die hier- door kunnen ontstaan. Laat deze werk- zaamheden uitsluitend door uw merk- dealer uitvoeren. Tank leeggereden bij dieselmotor Aanhoudende stank...
REAGENSTANK (1/4) U dient zich te houden aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Overtreding Om reagens bij te vullen, moet van de geldende regelgeving is strafbaar. de motor worden uitgezet (dus niet stand-by bij voertuigen met De werking van de de Stop and Start-functie): u moet het contact uitzetten.
REAGENSTANK (2/4) Vullen (vervolg) Als er reagens overstroomt of op het lakwerk terechtkomt, moet het betroffen gebied snel U kunt de tank bijvullen bij de pomp. met veel water en een zachte doek worden Wanneer het contact uit is, steekt u het vul- gereinigd.
REAGENSTANK (3/4) Onderhoud/actieradius De informatie op het instrumentenpaneel kan worden vergezeld door een geluidssignaal. Controleen Boodschap Wat te doen? waarschuwingslampjes Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u – “ Vul AdBlue bij voor 2400 km “ een actieradius van minder dan 2400 km.
INRIJDEN Benzinemotor Dieselmotor Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan Rijd de eerste 1.500 km niet sneller dan 130 km/u in de hoogste versnelling en laat 130 km/uur in de hoogste versnelling en houd de motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500 het toerental onder 2.500 tr/min.
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (1/3) “Handsfree” starten met achterklep open In dat geval mag de kaart zich niet in de ba- gageruimte bevinden, om te vermijden dat u ze kwijtraakt. Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parke- ren of stoppen van de auto Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene of een dier in de auto achter als u deze...
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (2/3) De boodschap “Plaats de kaart in zone + START” verschijnt op het instrumentenpa- neel. Trap het rempedaal in leg de card (knop aan de zijkant) op de daarvoor bedoelde plaats 3. Druk op de knop 2 om de auto te starten.
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (3/3) Als de kaart niet in het interieur aanwezig is Controleer, als u de auto ver- of als de kaartaccu bijna leeg is als de auto laat en vooral als u de kaart bij stilstaat en u de motor wilt uitzetten, ver- u hebt, of de motor volledig is schijnt het bericht “Kaart afwezig druk lang uitgeschakeld.
FUNCTIE STOP AND START (1/4) Dit systeem zorgt voor een lager brandstof- De uitrustingen van de auto blijven in wer- verbruik en vermindert de uitstoot van broei- – wanneer de voertuigsnelheid gedurende king terwijl de motor stilstaat. kasgassen. Het systeem wordt automatisch circa een seconde nul is of, afhankelijk De stuurbekrachtiging werkt mogelijk niet ingeschakeld wanneer de auto begint te...
FUNCTIE STOP AND START (2/4) Verhinderen dat de motor op Stand-by uitschakelen stand-by wordt gezet – bij openen van het bestuurdersportier; In bepaalde omstandigheden, zoals bij in- – als de bestuurdersgordel niet is vastge- voegen op een kruispunt, is het mogelijk om maakt;...
FUNCTIE STOP AND START (3/4) Omstandigheden waarbij de – de helling is te steil voor auto’s met auto- matische transmissie; motor niet op stand-by wordt gezet – de functie “Helder zicht” is ingeschakeld ➥ 3.6 ; Onder bepaalde omstandigheden kan het –...
FUNCTIE STOP AND START (4/4) Bijzonderheid van het automatisch weer Het systeem wordt automatisch weer in- starten van de motor geschakeld bij elke vrijwillige start van het voertuig door het indrukken van de start- Onder bepaalde omstandigheden kan de knop. ➥ 2.3. motor vanzelf weer starten om uw veiligheid en uw comfort te waarborgen.
Pagina 138
BIJZONDERE KENMERKEN VAN BENZINE-UITVOERINGEN (1/2) Onder bepaalde omstandigheden, zoals: Indien u één van de hiervoor genoemde sto- ringen constateert, dient u uw auto zo spoe- – te lang doorrijden als het waarschuwings- dig mogelijk door een merkdealer te laten lampje brandstofreserve brandt; herstellen.
BIJZONDERHEDEN VAN DE UITVOERINGEN MET EEN DIESELMOTOR Toerental van de dieselmotor Voorzorgen in de winter Dieselmotoren hebben een inspuitpomp die Om problemen bij vorst te voorkomen: ervoor zorgt dat het afgestelde motor- – zorg dat de accu steeds goed geladen is; toerental in geen van de versnellingen kan worden overschreden.
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (1/4) In alle andere gevallen, bijvoorbeeld de motor is afgeslagen of staat in de modus stand-by als gevolg van de Stop and Start ➥ 2.6, de automatische parkeerrem wordt niet automatisch toegepast. De hand- bediening moet dan gebruikt worden. Voor bepaalde modellen in sommige landen wordt de rem niet automatisch vastgezet.
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (2/4) Automatische werking (vervolg) Handmatig loszetten van de automatische parkeerrem Opmerking: in sommige situaties (automa- Druk op de schakelaar 1 zonder te drukken tische parkeerrem defect, handmatig ont- op de pedalen, om het contact in te schake- grendelen van de automatische parkeerrem, len.
Pagina 143
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (3/4) – zet de elektronische parkeerrem hand- matig los (zie de informatie over “Elektronische parkeerrem handmatig loszetten” op de vorige pagina). Bijzondere gevallen Parkeren met vrijgezette automatische par- keerrem (bijvoorbeeld als het vriest): Als u op een helling wilt stoppen of als u –...
FUNCTIE “AUTOHOLD” Voorwaarden voor het onderbreken van De auto is gestopt (bijvoorbeeld bij een rood de remkracht verkeerslicht, een kruispunt, een file, enz.), de functie waarborgt de remkracht zelfs Aan de volgende voorwaarden moet worden wanneer de bestuurder het rempedaal los- voldaan: laat.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (1/5) Het brandstofverbruik is goedgekeurd over- – groen of wit, afhankelijk van de auto, als eenkomstig een voorgeschreven standaard- de auto in vrijloopmodus is (automatisch methode. Deze methode is voor alle auto- neutraal). fabrikanten hetzelfde en maakt het mogelijk Opmerking: de vrijloopfunctie is uitgescha- om auto’s met elkaar te vergelijken.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (2/5) Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie. Een algemene melding van 0 tot 100 geeft u de mogelijkheid om uw prestaties als zuinige bestuurder in te schatten. Hoe hoger het cijfer, hoe lager het brandstof- verbruik.
Pagina 148
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (3/5) stand ECO Tijdens het rijden kan de ECO-modus tijde- lijk worden verlaten om de motor weer op De ECO-modus is een functie die het brand- volle kracht te laten werken. stofverbruik zo laag mogelijk houdt. Dit heeft Druk daartoe het gaspedaal diep in.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (4/5) – Laat het toerental van de motor in de – Diepe plassen, overstromingen: lagere versnellingen niet te ver oplopen. Kies indien mogelijk altijd de hoogste ver- snelling. Rijd niet door als het water –...
Pagina 150
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (5/5) – Voor auto’s met airconditioning is een hoger brandstofverbruik normaal (vooral in stadsverkeer) als de airconditioning aanstaat. Voor auto’s met een aircondi- tioning zonder automatische werkstand, zet het systeem uit, als u het niet meer nodig hebt.
TIPS VOOR ONDERHOUD EN MINDER LUCHTVERONTREINIGING – Luchtfilter, brandstoffilter: een vervuild Uw auto voldoet aan de eisen voor recycling Voor een goede werking van het uitlaatsys- aan het einde van de gebruiksduur, die van teem en het handhaven van de emissie- filterelement vermindert het rendement.
MILIEU Recycling Uw auto is ontwikkeld met een zo groot Bovendien zijn de auto’s uitgerust met sys- mogelijke aandacht voor het milieu gedu- temen, zoals een katalysator, een lambda Uw auto is voor 85% recycleerbaar en voor rende zijn gehele bestaan: bij zijn fabricage, sonde om de uitlaatgassen te reinigen.
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (1/5) Reset van de referentiewaarde voor bandenspanning Deze gebeurt: – wanneer de referentiespanning in de banden moet worden gewijzigd om aan- gepast te zijn aan de gebruiksomstandig- heden (onbelast, belast, rijden op de au- tosnelweg ...); – na het wisselen van de wielen (dit wordt echter afgeraden);...
Pagina 154
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (2/5) – druk lang (ongeveer 3 seconden) op knop 4 om het resetten te starten. De knipperende banden gevolgd door de boodschappen “Inleren bandsp. bezig” en daarna “Plaatsbepaling banden actief” wijst erop dat het verzoek om de referen- tiewaarde voor bandenspanning te reset- ten is bevestigd.
Pagina 155
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (3/5) De onderstaande tabel toont de mogelijke berichten voor de bandenresetprocedure. Weergaven Treeplank Boodschappen Interpretatie (afhankelijk van de auto) Bandendruk init. lang drukken Begin met ingeschakeld contact en stilstaande auto met het re- setten van de spanning van alle vier de banden door de scha- kelaar 4 OK ingedrukt te houden.
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (4/5) Corrigeren van de Vervangen van wielen/banden bandenspanning Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen nodig (wielen, wieldoppen, enz.). ➥ 5.14. De bandenspanning moet koud worden gecorrigeerd (raadpleeg de sticker op de Neem contact op met een merkdealer om zijkant van het bestuurdersportier). Indien de banden te vervangen en om erachter te u de bandenspanning niet bij koude banden komen welke accessoires bij het systeem...
Pagina 157
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (5/5) De informatie op het instrumentenpaneel duidt op mogelijke bandenspanningsstoringen (bijv. een leeggelopen of lekke band). ® Waarschuwingslampje dwingt u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen. Weergaven Controleen Boodschappen Interpretatie waarschuwingslampjes (afhankelijk van de auto) Het wiel en de bijbehorende spanningswaarde worden geel weergegeven.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (1/8) Antiblokkeersysteem van de – ABS (antiblokkeersysteem van de wielen) ; wielen (ABS) – ESC (elektronisch stabiliteitspro- Bij krachtig remmen, voorkomt het ABS gramma) met onderstuurcontrole en het blokkeren van de wielen, waardoor de tractiecontrole; remweg beheersbaar en de auto bestuur- baar blijft.
Pagina 160
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (3/8) Elektronisch Onderstuurcontrole In sommige situaties (rijden op een heel zachte ondergrond: bv. sneeuw, modder of stabiliteitsprogramma (ESC) Dit verbetert de werking van het ESC bij rijden met sneeuwkettingen), kan het sys- met onderstuurcontrole en sterk onderstuur van de auto (als de voor- teem de kracht van de motor verminderen wielen hun grip verliezen).
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/8) Noodstopbekrachtiging Remlichten gaan aan Afhankelijk van de auto kunnen deze knip- Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat peren bij krachtig afremmen. zorgt voor het verminderen van de remweg van de auto. Remanticipatie De werking van het systeem Afhankelijk van de auto anticipeert het sys-...
Pagina 162
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/8) Geavanceerde tractiecontrole Inschakelen, uitschakelen van het Opmerking: de standaardwerkingsstand systeem van het systeem is Auto. (wegliggingscontrole) Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit- Wanneer het voertuig hiermee is uitgerust, schakelen van de functie op het multimedia- zorgt de wegliggingscontrole ervoor dat de scherm en selecteer vervolgens de modus.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (6/8) Hulp bij het rijden met De werking van het systeem aanhangwagen De functie stabiliseert de auto door: Het systeem helpt de auto onder controle – de voorwielen asymmetrisch af te te houden bij gebruik met een aanhangwa- remmen om de trillingen die door de aan- gen.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (7/8) Hulp bij wegrijden op een helling Afhankelijk van de helling van de weg helpt dit systeem de bestuurder bij het wegrijden op een helling. Het voorkomt dat de auto achteruit rolt, door automatisch de remmen vast te zetten als de bestuurder het rempe- Het systeem van de hulp bij het daal loslaat om het gaspedaal te bedienen.
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (1/4) Op basis van informatie van de camera 1 waarschuwt de functie de bestuurder wan- neer een doorgetrokken of onderbroken streep wordt overschreden of als de auto de berm nadert (bermplank, vangrail, stoep, op- hoging, enz.) zonder dat de richtingaanwij- zers zijn ingeschakeld.
Pagina 167
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (2/4) Werking Wanneer de functie is geactiveerd, worden het waarschuwingslampje en de linker- en rechterstreep 3 op het instrumen- tenpaneel grijs weergegeven. De functie is gereed om te waarschuwen als: – snelheid ligt tussen ongeveer 70 km/u en 180 km/u;...
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (3/4) Tijdelijk niet beschikbaar Omstandigheden waarin – de streep wordt zeer snel overschreden; het systeem niet wordt – er wordt continu over een streep gere- ingeschakeld den; Het systeem kan niet worden ingeschakeld – ongeveer vier seconden na het wisselen wanneer: van baan;...
Pagina 169
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (4/4) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Werkzaamheden/reparaties van het systeem –...
RIJSTROOKASSISTENT (1/6) Afhankelijk van de auto en met behulp van informatie van de radars die aan elke kant van de schildbumper achter zijn gemon- teerd (zone 2), als een andere auto zich binnen het detectiebereik bevindt, activeert de functie ook een corrigerende actie in de stuurinrichting van de auto wanneer een on- onderbroken of onderbroken lijn wordt over- schreden, na activering van de richtingaan-...
RIJSTROOKASSISTENT (2/6) Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane Keeping gedeactiveerd” op het instrumen- tenpaneel te selecteren. Het controlelampje op het instru- mentenpaneel gaat uit.. Opmerking: functie “Rijstrookassistent” uitschakelt, wordt ook de functie “Waarschuwen bij verlaten van rij- strook”...
Pagina 172
RIJSTROOKASSISTENT (3/6) De functie werkt als de auto een streep Opmerking: afhankelijk van de auto, wan- Afhankelijk van de auto en terwijl de rich- overschrijdt of als de auto de berm nadert neer de auto een bocht maakt, zorgt de tingaanwijzers geactiveerd zijn, als een auto (bermplank, vangrail, stoep, ophoging, enz.) functie ervoor dat de bocht licht aangesne-...
RIJSTROOKASSISTENT (4/6) bijzonderheid Tijdelijk niet beschikbaar Omstandigheden waarin het systeem niet wordt Bij het gebruik van de functie: – de streep wordt zeer snel overschreden; ingeschakeld – er wordt continu over een streep gere- – Als het systeem geen actie van de be- den;...
Pagina 175
RIJSTROOKASSISTENT (6/6) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Werkzaamheden/reparaties van het systeem – Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
DODEHOEKWAARSCHUWING (1/7) Bijzonderheid Op basis van de informatie van de senso- ren aan elke kant van de achterbumper Zorg ervoor dat het gebied C niet wordt (zone C), wordt de bestuurder gewaar- bedekt (door vuil, modder, sneeuw, enz.). schuwd: Als een radar bedekt is, verschijnt het be- –...
DODEHOEKWAARSCHUWING (2/7) – Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu “RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven. Druk op de schakelaar 5 OK; – Druk op 3 of 4 om het menu “Dode- hoekwaarschuwing” weer te geven en druk op de schakelaar 5 OK; –...
Pagina 178
DODEHOEKWAARSCHUWING (3/7) Indicator 6 Werking Op elke binnenspiegel 7 bevindt zich een in- De functie waarschuwt als de snelheid van dicator 6. de auto hoger wordt dan circa 15 km/u: – als zich een auto in de dode hoek A be- Opmerking: reinig de binnenspiegels 7 re- vindt en deze in dezelfde richting rijdt als gelmatig zodat de indicatoren 6 zichtbaar...
Pagina 179
DODEHOEKWAARSCHUWING (4/7) Display D Omstandigheden waarin de dodehoekwaarschuwing niet Eerste waarschuwing: richtingaanwijzer werkt niet actief, het controlelampje 6 geeft aan dat een auto in het gebied van de dode hoek – Tijdens het rijden op een weg met wordt gedetecteerd en/of dat een auto snel scherpe bochten;...
Pagina 180
DODEHOEKWAARSCHUWING (5/7) storingen Als het systeem een storing detecteert, ver- schijnt het bericht “Controleer zijsensoren” op het instrumentenpaneel. Ga naar een merkdealer. – De detectiecapaciteit van het systeem volgt een standaardrij- vakbreedte. Als u op een breed rijvak rijdt, kan het systeem geen auto’s detecteren in de dode hoek.
Pagina 181
DODEHOEKWAARSCHUWING (6/7) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem. Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Pagina 182
DODEHOEKWAARSCHUWING (7/7) Beperkingen voor de werking van het systeem – De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen. – Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her- kend.
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (1/4) Opmerking: Zorg ervoor dat de voorruit en de bumper niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, condensatie, enz.). Deze functie wordt ingeschakeld als de auto rijdt met een snelheid van ongeveer 30 tot 200 km/u. Gebaseerd op de informatie van de radar 2 en de camera 1 informeert deze functie de bestuurder over het tijdsinterval tussen de eigen auto en de voorligger zodat een vei-...
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (2/4) – Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu “Instellingen” weer te geven. Druk op de schakelaar 7 OK; – Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu “RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven. Druk op de schakelaar 7 OK; –...
Pagina 185
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (3/4) – C (oranje): het tijdsinterval is ongeveer 1 tot 2 seconden (onvoldoende afstand tussen de twee voertuigen); – D (rood): het tijdsinterval is ongeveer 1 seconde of minder (de afstand tussen de twee voertuigen is veel te kort). Als de afstand tussen de twee auto’s minder Het interval wordt alleen ge- is dan ongeveer 0,5 seconde, worden de in-...
Pagina 186
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (4/4) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Werkzaamheden/reparaties van het systeem – Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Pagina 187
ACTIEVE NOODSTOP (1/8) Afhankelijk van het reactievermogen van de bestuurder kan het systeem helpen bij het remmen om schade te beperken of een bot- sing te voorkomen. Plaats van de camera 1 Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.).
Pagina 188
ACTIEVE NOODSTOP (2/8) Werkzaamheden Detectie van auto’s Tijdens het rijden zal het systeem in geval van een botsing met het voorliggende voer- tuig: – waarschuwen voor botsingsgevaar: bij een voertuigsnelheid tussen 7 en 120 km/u verschijnt het rode bericht “Remmen” op het instrumentenpaneel 3 en hoort u een piepsignaal.
Pagina 189
ACTIEVE NOODSTOP (3/8) Detectie van voetgangers en fietsers (afhankelijk van de auto) Bij kans op een botsing met een fietser of voetganger terwijl het voertuig rijdt, zal het systeem: – waarschuwen voor botsingsgevaar: bij een voertuigsnelheid tussen 7 en 80 km/u verschijnt het rode bericht “Remmen”...
ACTIEVE NOODSTOP (4/8) – Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu “RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven. Druk op de schakelaar 8 OK; – Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu “Actief remmen” weer te geven en druk op de schakelaar 8 OK.
Pagina 192
ACTIEVE NOODSTOP (6/8) Actieve noodstop Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).
Pagina 193
ACTIEVE NOODSTOP (7/8) Storingen van het systeem Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals: – een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort); – slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort); – slecht zicht (nacht, mist enzovoort); –...
Pagina 194
ACTIEVE NOODSTOP (8/8) Uitschakelen van de functie Schakel de functie uit in deze gevallen: – de knipperlichten niet werken; – het gebied van de camera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel); – De voorkant van de auto is beschadigd (impact, krassen op de radar enz.); –...
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (1/2) De vermoeidheidsdetectie is een nuttige functie op eentonige wegen (zoals autosnel- wegen). Het rijgedrag van de bestuurder wordt ge- analyseerd, inclusief diverse gebeurtenis- sen, om u te informeren bij elk risico op ver- moeidheid, zoals: – stuurwielbeweging; –...
Pagina 196
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (2/2) Opmerking: – Schakel 3 omhoog of omlaag tot u bij het menu “Waarschuwing vermoeidheidsde- – Als de waarschuwing niet verdwijnt als u tectie” komt en druk op de schakelaar 2 drukt op 2 OK, wordt de piep herhaald. –...
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (1/4) Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet Als een auto met een navigatiesysteem in is bedekt (door vuil, modder, damp enzo- een land rijdt met andere snelheidseenhe- voort). den dan die van de auto, wordt de snel- heidslimiet weergegeven in de eenheid van Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt het desbetreffende land, samen met de om-...
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (2/4) Het systeem in-/uitschakelen via het menu met voertuiginstellingen – Zet de auto stil en druk zo vaak als nodig op de schakelaar 3 om het tabblad “Voertuig” weer te geven. – Druk herhaaldelijk op 4 of 5 om het menu “Instellingen”...
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (3/4) Als de maximumsnelheid wordt overschre- den, knippert de cirkel rond het paneel (waarschuwingslampje 7) en is een geluids- signaal te horen om de bestuurder te waar- schuwen. Werkzaamheden Verandering van de ingestelde maximumsnelheid Controleen waarschuwingslampjes Als de melding over de maximumsnelheid De functie geeft de volgende waarschu- afwijkt van de gedetecteerde snelheids- wingslampjes weer:...
Pagina 200
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (4/4) storingen Het systeem kan de snelheidsbeperking niet detecteren: – de voorruit niet schoon is; – de camera verblind wordt door de zon; – bij onvoldoende zicht (‘s nachts, bij mist, enz.); – als de verkeersborden onleesbaar (door sneeuw, enz.) of verborgen zijn (achter een andere auto of bomen);...
SNELHEIDSBEGRENZER (1/4) Bediening 1 Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit. 2 Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit. 3 Schakelaar om de maximumsnelheid te activeren en te verlagen (SET/-). 4 Schakelaar om de maximumsnelheid te activeren en te verhogen of om de op- geslagen maximumsnelheid in te stellen (RES/+).
SNELHEIDSBEGRENZER (2/4) Het rijden Inschakelen Als u de huidige snelheid wilt opslaan, drukt u op de schakelaar 4 (RES/+) of de schake- Wanneer een maximumsnelheid is ingesteld Druk op de schakelaar 1. Het waarschu- laar 3 (SET/-): de streepjes worden door de maar nog niet is bereikt, gaat het rijden zoals wingslampje 6 wordt grijs weergegeven.
SNELHEIDSBEGRENZER (3/4) Overschrijden van de ingestelde Onmogelijkheid om de ingestelde maximum snelheid vast te houden snelheid Tijdens een steile afdaling kan het systeem Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi- de maximumsnelheid wellicht niet aanhou- mum snelheid te overschrijden door: zo snel den;...
SNELHEIDSBEGRENZER (4/4) Onderbreken van de functie Uitschakelen van de functie De werking van de snelheidsbegrenzer De functie snelheidsbegrenzer wordt onder- wordt opgeschort als u drukt op de schake- broken: laar 5 (0). De maximumsnelheid wordt op- – als u op de schakelaar 1 drukt. In dit geslagen en op het instrumentenpaneel grijs geval wordt er geen snelheid meer in het weergegeven.
SNELHEIDSREGELAAR (1/5) Bediening 1 Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit. 2 Schakelaar om de ingestelde snelheid (SET/-) te activeren en te verlagen. 3 Schakelaar om de kruissnelheid te ac- tiveren en te verhogen of om de kruis- snelheid (RES/+) uit het geheugen op te roepen.
SNELHEIDSREGELAAR (2/5) Inschakelen Instellen van de snelheid Het rijden Gebruik schakelaar 1. Druk bij een constante snelheid die hoger Als een snelheid in het geheugen is vastge- is dan ongeveer 30 km/u op de schake- legd en de functie snelheidsregelaar is inge- Het waarschuwingslampje 6 wordt grijs laar 2 (SET/-) of de schakelaar 3 (RES/+): schakeld, kunt u uw voet van het gaspedaal...
SNELHEIDSREGELAAR (3/5) Sneller rijden dan de gekozen snelheid U kunt de snelheid van de auto altijd verho- gen door het gaspedaal in te drukken. Zo lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde snelheid rood op het instrumentenpaneel. Laat daarna het gaspedaal los: na enkele seconden gaat de auto automatisch weer met de oorspronkelijk ingestelde snelheid rijden.
Pagina 208
SNELHEIDSREGELAAR (4/5) Onderbreken van de functie Oproepen van de ingestelde snelheid NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel hoger is dan de actuele snelheid, trekt de Als een snelheid in het geheugen is opge- De functie wordt uitgeschakeld als u drukt auto snel op naar deze hogere snelheid.
Pagina 209
SNELHEIDSREGELAAR (5/5) Uitschakelen van de functie Het controlelampje 6 verdwijnt om te beves- tigen dat de functie niet langer actief is. De functie snelheidsregelaar wordt onder- broken: – als u op de schakelaar 1 drukt. In dit geval wordt er geen snelheid meer in het geheugen opgeslagen;...
Pagina 210
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (1/14) De Stop and Go snelheidsregelaar gebruikt De Stop and Go snelheidsregelaar kan informatie van een radar of camera om de worden ingeschakeld van 0 tot 170 km/u, Deze functie is een extra hulp auto op een bepaalde ingestelde snelheid - afhankelijk van de rijomstandigheden (ver- tijdens het rijden.
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (2/14) Plaats van de camera 1 Bedieningsknoppen Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt 3 Veilige afstand instellen (door vuil, modder, condens enz.). 4 Uitschakelen van de functie (de inge- stelde snelheid blijft in het geheugen) (0). Belangrijk: houd uw voeten ...
Pagina 212
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (3/14) Instellen van de snelheid Als de auto stilstaat of rijdt met een con- stante snelheid, drukt u op de schakelaars 6 (SET/-) of 7 (RES/+) om de functie te active- ren en de huidige snelheid op te slaan. De kruissnelheid moet minstens 30 km/u zijn.
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (4/14) Bewaking veilige afstand inschakelen Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld, verschijnt de standaard veilige afstand 10 in het groen op het instrumentenpaneel. De standaard veilige afstand komt overeen met ongeveer twee seconden (zie de volgende pagina’s). Als het systeem een voertuig detecteert in uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een voertuig 9 boven de afstandsmeter 10 op het...
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (5/14) De veilige afstand aanpassen (vervolg) – afstandsmeter B: middelgrote afstand 2 (komt overeen met ongeveer 2 secon- den); – afstandsmeter C: middelgrote afstand 1 (komt overeen met ongeveer 1,6 secon- den); – afstandsmeter D: kleine afstand (komt overeen met ongeveer 1,2 seconden).
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (6/14) Stoppen en optrekken van de Onderbreken van de functie auto U kunt de functie als volgt in stand-by zetten: Als uw voorligger vertraagt, wordt de snel- – druk op de schakelaar 4 (0); heid van uw auto aangepast, indien nodig –...
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (7/14) Stand-by afsluiten Afhankelijk van de situatie geeft het systeem een geluidssignaal in combinatie met: Op basis van de opgeslagen – de oranje waarschuwing E als de aan- kruissnelheid dacht van de bestuurder vereist is; Als een snelheid in het geheugen is opge- slagen, kan deze in de juiste omstandighe- –...
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (8/14) Storingen Als de radardetectiezone door iets wordt bedekt of als het signaal wordt gestoord, Als er een storing is in de werking van de verschijnt het bericht “Radar voor geen Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar, zicht”...
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (9/14) Beperkingen van de werking van Wat niet door het systeem wordt gedetec- Detectie in een bocht teerd: het systeem Als u een bocht inrijdt, kan de radar en/of – voertuigen die op kruispunten aankomen: camera wellicht tijdelijk niet in staat zijn om Autodetectie afritten (bijv.
Pagina 219
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (10/14) Detectie van voertuigen in aangrenzende Auto’s die verborgen zijn door – voertuigen die voorwerpen transporteren rijstroken hoogteverschillen in de weg die langer zijn dan de lijn; Het systeem kan voertuigen detecteren die Het systeem kan geen voertuigen detecte- –...
Pagina 220
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (11/14) Stilstaande en langzaam rijdende – voorliggers 12 die wisselen van rijstrook voertuigen en zo een stilstaande auto onthullen 13 (bijv. P); Als uw snelheid hoger is dan ongeveer 50 km/u, is er geen detectie: – wanneer het voertuig stilstaat 14, wan- neer u van rijstrook wisselt (bijv.
Pagina 221
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (12/14) Geen detectie van vaste obstakels en Detectie van voertuigen die met hoge kleine objecten snelheid in de rijstrook komen Wat niet door het systeem wordt gedetec- Als uw voertuig wordt ingehaald door een teerd: ander voertuig dat met hoge snelheid rijdt 15 (motor, auto, etc.) en dit voertuig komt tijde- –...
Pagina 222
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (13/14) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven. De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
Pagina 223
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (14/14) Storingen van het systeem Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals: – de voorruit of de bumper is bedekt in de radarzone (door vuil, ijs, sneeuw, beslaan, kentekenplaatverlichting enz.); –...
SNELWEG- EN FILEHULP (1/16) De werking van de Stop and Go Snelweg- en filehulp is een rijhulpsysteem voor gebruik op de snelweg, tijdens lange adaptieve snelheidsregelaar – de bestuurder moet zich houden aan de ritten en in files. maximumsnelheden en veilige afstanden De Stop and Go snelheidsregelaar gebruikt Afhankelijk van het voertuig omvat dit sys- die gelden in het land waar hij rijdt;...
SNELWEG- EN FILEHULP (2/16) Rijstrookcentrering Aanvullende informatie De rijstrookcentrering houdt met behulp Afhankelijk van de auto kan de functie van informatie van een camera de auto in “Snelweg- en filehulp” samen met andere rij- het midden van de rijstrook door de stuurin- hulpfuncties worden gebruikt: richting te bedienen.
Pagina 227
SNELWEG- EN FILEHULP (4/16) Computer 1 Stuurbekrachtiging 4 Actieve voertuigcontrole 7 Ontvangt informatie van de radar en de Bedient de voorwielen om de auto te ver- Dit systeem geeft informatie over de voer- camera om de rijrichting en snelheid (ver- plaatsen volgens de gegevens van com- tuigdynamica door aan de computer 1 (snel- snelling of vertraging) van de auto te bepa-...
SNELWEG- EN FILEHULP (6/16) Bedieningsknoppen Weergaven op het Stuurwiel 21 instrumentenpaneel Veilige afstand instellen De bestuurder moet altijd zijn of haar handen op het stuurwiel houden. Als er Controlelampje Stop and Go adaptieve Actieve functies in stand-by zetten te veel druk wordt uitgeoefend bij het (met opgeslagen kruissnelheid) (0).
SNELWEG- EN FILEHULP (7/16) Opmerking: als u op knop 11 drukt wan- neer de adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go niet is geactiveerd, verschijnt het bericht Activeer eerst Adapt. regelaar op het instrumentenpaneel. Functie “Rijstrookcentrering” Opmerking: u moet uw handen op het stuurwiel houden wanneer u de functie inschakelen “Rijstrookcentrering”...
SNELWEG- EN FILEHULP (8/16) Functie “Rijstrookcentrering” op Ook bepaalde acties van de bestuurder kunnen de functie “Rijstrookcentrering” on- stand-by derbreken: De functie “Rijstrookcentrering” gaat auto- – inschakelen van de knipperlichten; matisch op stand-by wanneer: – er wordt te veel kracht gebruikt bij het –...
Pagina 232
SNELWEG- EN FILEHULP (9/16) Opmerking: in sommige situaties detecteert de functie “Rijstrookcentrering” uw handen mogelijk niet meer op het stuurwiel en klinkt er een signaal: – als de auto op een lange rechte baan rijdt en de handen van de bestuurder onbe- weeglijk op het stuur liggen;...
SNELWEG- EN FILEHULP (10/16) Als het voertuig een streep helemaal overschrijdt en de rijstrook verlaat, gaat de functie “Rijstrookcentrering” op stand-by. Het controlelampje 15 verschijnt en de indicatoren voor de linker- en rechterstreep 17 worden grijs om te be- vestigen dat de functie in stand-by is.
SNELWEG- EN FILEHULP (11/16) – de Stop and Go adaptieve snelheidsre- gelaar is ingeschakeld ➥ 2.82. Opmerking: met één druk op de knop 10 worden de functies Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar en rij- strookcentrering allebei uitgeschakeld. – Het systeem detecteert langer dan onge- veer 45 seconden geen handen op het stuurwiel.
Pagina 235
SNELWEG- EN FILEHULP (12/16) Tijdelijk niet beschikbaar In bepaalde geografische omstandigheden Als een storing wordt gedetecteerd in de kan de functie worden gestoord, zoals: werking van de Stop and Go adaptieve De radar kan voertuigen detecteren die vóór snelheidsregelaar, verschijnt het bericht –...
Pagina 236
SNELWEG- EN FILEHULP (13/16) De functie “Snelweg- en filehulp” is een extra hulp tijdens het rijden. Dit systeem kan niet de taak van de bestuurder overnemen. De bestuurder moet altijd en in alle omstandigheden klaar zijn om te remmen, moet zich altijd houden aan de voorgeschreven snel- heid en veilige afstand, en moet altijd blijven opletten.
Pagina 237
SNELWEG- EN FILEHULP (14/16) De functie “Snelweg- en filehulp” is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de verantwoordelijk- heid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven. De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
Pagina 238
SNELWEG- EN FILEHULP (15/16) Uitschakelen van het systeem Schakel het systeem uit indien: – de auto op een bochtige weg rijdt; – de auto wordt gesleept (bij pech); – de auto een aanhangwagen of caravan trekt; – de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur; –...
Pagina 239
SNELWEG- EN FILEHULP (16/16) Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld: – voorruit of radargebied bedekt (met vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.). Controleer regelmatig de reinheid en conditie van de voorruit, de ruitenwisserbladen en de bumper; –...
PARKEERHULP (1/6) De werking van het systeem Ultrasone sensoren in de achterbumper en, afhankelijk van de auto, in de voorbumper, meten de afstand tussen de auto en een ob- stakel. Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen waarvan de frequentie toeneemt naarmate het obstakel dichterbij komt, totdat het een continu geluid wordt wanneer het obstakel ongeveer 20 à...
Pagina 241
PARKEERHULP (2/6) Opmerking: als de rijrichting verandert tij- dens een manoeuvre, wordt het risico op een botsing met een obstakel mogelijk te laat gesignaleerd. Werking Opmerking: het display 2 toont de omge- ving van de auto en geeft geluidssignalen. Het systeem detecteert de meeste obstakels U moet enkele meters rijden voordat de de- voor, achter en naast de auto.
Pagina 242
PARKEERHULP (3/6) Als er een obstakel wordt gedetecteerd naast de auto: – weerklinkt er bij het risico op een bot- sing een geluidssignaal met een steeds hogere frequentie naargelang u het ob- stakel nadert, tot het geluidssignaal con- tinu weerklinkt. De groene, oranje en rode zones worden getoond op het dis- play D;...
PARKEERHULP (4/6) Afstellen Parkeerhulp handmatig Opmerking: als het voertuig is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem uitschakelen Afhankelijk van de auto kunt u met draai- wordt herkend, wordt alleen de parkeerhulp ende motor sommige parameters instellen Schakel de functie uit in deze gevallen: achter uitgeschakeld.
Pagina 244
PARKEERHULP (5/6) Werkzaamheden/reparaties van het systeem – In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer. –...
Pagina 245
PARKEERHULP (6/6) Beperkingen voor de werking van het systeem – De zone rond de opname-elementen moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waar- borgen. – Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem herkend. –...
ACHTERUITRIJCAMERA (1/2) Werking Vaste tekening 3 Bewegende tekening 4 De vaste tekening bestaat uit gekleurde Deze wordt in het blauw getoond op het mul- Als de auto achteruit rijdt, stuurt de camera 1 merktekens A, B en C die de afstand achter timediascherm 2.
ACHTERUITRIJCAMERA (2/2) U kunt eveneens de instellingen van het beeld van de camera regelen (helderheid, contrast...). Het scherm geeft een omgekeerd beeld, Inschakelen, uitschakelen van zoals in een spiegel. Deze functie is een extra hulp- de achteruitrijcamera middel. De bestuurder moet De tekeningen zijn een op een horizon- altijd opletten en blijft verant- tale ondergrond geprojecteerde weer-...
UITPARKEERWAARSCHUWING (1/4) Bijzonderheid Op basis van de informatie van de radars aan elke kant van de achterbumper (zone A) Zorg ervoor dat de radarzone A niet bedekt waarschuwt het systeem de bestuurder als is (stickers, modder, sneeuw, enz.). er een andere auto in de detectiezone ver- De detectiecapaciteit van het systeem schijnt B.
Pagina 249
UITPARKEERWAARSCHUWING (2/4) In-/uitschakelen via het Werking De indicatoren 4 op het multimediascherm tonen aan welke kant de naderende auto is multimediascherm 1 De functie waarschuwt u als er in de zone B gedetecteerd. een auto is die uw auto nadert. Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit- Opmerking: reinig de camera regelmatig schakelen van de functie.
Pagina 250
UITPARKEERWAARSCHUWING (3/4) storingen Als het systeem een storing detecteert, ver- schijnt het bericht “Controleer zijsensoren” op het instrumentenpaneel. Ga naar een merkdealer. Beperkingen voor de werking van het systeem – De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Pagina 251
UITPARKEERWAARSCHUWING (4/4) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem. Werkzaamheden/reparaties van het systeem –...
AUTOMATISCH PARKEREN (1/5) U kunt op elk moment weer controle nemen over de auto door: – draaien aan het stuurwiel. – het gaspedaal los te laten – of het rempedaal in te drukken. Bijzonderheden Zorg ervoor dat de ultrasone opname-ele- menten, aangeduid door de pijlen 1, niet worden verborgen (door vuil, modder, sneeuw, een slecht gemonteerde/beves-...
AUTOMATISCH PARKEREN (2/5) Inschakelen Keuze van het manoeuvre Druk bij auto met stationaire motor of wan- Het systeem kan vier drie soorten manoeu- neer u minder dan ongeveer 30 km/u rijdt vre uitvoeren: op de schakelaar 2. Het schakelaarlampje 2 B : de auto parallel parkeren;...
Pagina 254
AUTOMATISCH PARKEREN (3/5) De plaats wordt blauw op het multimedia- Het bericht “Manoeuvre voltooid” op het mul- scherm F en wordt aangeduid met de letter timediascherm geeft het einde van het ma- noeuvre aan. De automatische parkeerrem – Stop de auto; wordt vastgezet en de automatische trans- –...
AUTOMATISCH PARKEREN (4/5) Bijzonderheden – de wielen van de auto zijn geslipt; – Het systeem stuurt de auto niet over – de elektronische begrenzing van het mo- Het controlelampje verdwijnt en er hoge stoepranden. torkoppel is gestart. klinkt een geluidssignaal. De auto staat nu ...
AUTOMATISCH PARKEREN (5/5) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Zorg ervoor dat tijdens het manoeuvre de verkeersre- gels worden gevolgd die gelden in het land waarin u zich bevindt.
VERINGEN VOOR ELEKTRONISCHE SCHOKDEMPING Bij een storing Bij een storing schakelt het systeem auto- matisch naar de modus Neutral MULTI- SENSE. Als de boodschap “Controleer actieve dem- ping” verschijnt op het instrumentenpaneel, raadpleeg dan een merkdealer. De veringen voor elektronische schokdem- ping passen de vering automatisch aan de rijomstandigheden en aan uw rijstijl aan.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/6) Rooster A van de stand van de Rooster B op het versnellingshendel 3 instrumentenpaneel 1: hendel in ruststand; – De ingeschakelde versnelling wordt aan- gegeven in een zone 5; 2: knop P : parkeren – De beschikbare functies worden aange- R: achteruitrijden geven in de door de bestuurder gekozen N: neutraal...
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/6) Stand P uitschakelen Om de auto in neutraal te zetten Druk met stilstaande auto en draaiende Druk met stilstaande auto en draaiende motor het rempedaal in en beweeg de motor het rempedaal in en beweeg de hendel naar de gewenste stand R, N of D. hendel 3 naar links: Als het rempedaal niet wordt ingedrukt, ver- –...
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/6) Stand automatisch Om de achteruitversnelling in te Zuinig rijden schakelen Laat de selecteurhendel voor normaal ge- Druk met stilstaande auto, draaiende motor, bruik in stand D staan. Als het gaspedaal stand P, N of R ingeschakeld, het rempedaal Druk met stilstaande auto, draaiende motor iets wordt ingedrukt, schakelt de transmis- in en beweeg de hendel naar links en vervol-...
Pagina 261
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (4/6) Stand handgeschakeld De automatische transmissie neemt de controle opnieuw over zodra deze tijd verstreken is en kan dan automatisch Tijdelijke handgeschakelde stand naar een andere versnelling schakelen. De tijdelijke handgeschakelde stand kan niet Ook kan, om verkeerde manoeuvres te voor- worden gekozen als de automatische stand komen, het schakelen worden geweigerd D al was ingeschakeld en de auto sneller...
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (5/6) Bijzondere gevallen Bijzondere gevallen Bij draaiende motor, automatische transmis- sie in D of R of N of M en het rempedaal Onder bepaalde rijomstandigheden (bv. Omdat de stand P automatisch wordt in- losgelaten, verschijnen de berichten “P niet bescherming van de motor) kan automa- geschakeld wanneer de motor wordt uitge- ingeschakeld”...
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (6/6) Bijzondere omstandigheden Onderhoudsintervallen – Als door de helling van de weg of in Kijk in het onderhoudsboekje van uw auto bochten de automatische werking niet of vraag een merkdealer om na te gaan of gehandhaafd kan worden (bijv.: in de periodiek onderhoud noodzakelijk is voor de bergen), is het raadzaam om op tijdig of automatische transmissie.
NOODOPROEP (1/3) Als de auto hiermee is uitgerust, worden de hulpdiensten via de noodoproepfunctie au- tomatisch of handmatig verwittigd (koste- loos) bij een ongeval of als u onwel wordt, zodat ze zo snel mogelijk kunnen komen. Opmerking: de noodoproep werkt: –...
Pagina 265
NOODOPROEP (2/3) Automatische modus In geval van onbedoelde activering kunt u de oproep annuleren door 2 seconden lang te Als de waarschuwingslampje automatische drukken op de 3-knop voordat de verbinding modus 2 groen oplicht, bevestigt dit dat het met het callcenter tot stand komt. automatische systeem is ingeschakeld.
Pagina 266
NOODOPROEP (3/3) Het systeem werkt met een speciale accu. De gebruiksduur van de accu is ongeveer vier jaar (het waarschuwings- lampje 1 wordt rood als deze vier jaar bijna voorbij zijn). Zonder de functie noodoproep is het sys- Raadpleeg een merkdealer. teem niet te volgen en zal niet constant worden bewaakt.
Pagina 267
Hoofdstuk 3: Uw comfort MULTI-SENSE ................Ventilatieroosters .
MULTI-SENSE Werkingsstand Eco Met het systeem MULTI-SENSE kunt u kiezen uit vier rijstijlmodi waarmee u deze Eco modus gericht op energiebesparing. items kunt instellen: rijstijl, sfeerverlichting, De besturing is soepel en de motor en ver- comfort en motorgeluid (afhankelijk van de snellingsbak zijn zo ingesteld dat er minder auto): brandstof wordt verbruikt.
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (1/3) 1 ventilatierooster links 2 ontwasemingssleuven onder de voorruit 6 ventilatierooster passagiers 2e rij 3 centrale ventilatieroosters 7 ventilatierooster passagiers 3e rij 9 Bediening van de extra klimaatregeling 4 ventilatieroosters van zijruit 8 ventilatierooster voetenruimte 10 multimediascherm 5 ventilatierooster rechts...
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (2/3) Plaatsen voor Gebruik, in geval van stankoverlast in de auto, alleen speciaal hiervoor bestemde middelen. Raadpleeg een merkdealer. Richting Rechts/links: draai de knop 2. Draai de knop voorbij het zware punt om vol- ledig te sluiten. Hoog/laag: richt de schuifknoppen 1 omhoog of omlaag.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (1/5) Soft Normal Fast AUTO Manuel Bedieningsknoppen S n e l k o p p e l i n g n a a r p a g i n a Airconditioning. Zie voor toegang tot de instellingen van de Synchronisatiefunctie.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (2/5) Regeling van de temperatuur Er zijn twee typen instellingen: – afzonderlijke afstelling voor het interieur; – afstelling in modus SYNC om de passa- gierszijde en de bestuurderszijde te syn- chroniseren. Afzonderlijke afstelling voor het interieur Druk op de knoppen 2 om de linker- en rech- terkant onafhankelijk af te stellen.
Pagina 274
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (3/5) Automatische werking De automatische airconditioning garan- deert (met uitzondering van extreme geval- Soft Normal Fast len) een temperatuurcomfort in het interi- eur en het helder houden van de ruiten, bij een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik. Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid, de luchtverdeling, de luchtkringloop, het in- schakelen of uitschakelen van de airconditi- oning en de luchttemperatuur.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (4/5) Achterruitverwarming Gebruik schakelaar 9. Het ingebouwde con- trolelampje gaat aan. De achterruit wordt nu Soft Normal Fast snel ontwasemd en de elektrische buiten- spiegels worden verwarmd (afhankelijk van de uitvoering). Druk, om deze functie uit te schakelen , opnieuw op de schakelaar 9.
Pagina 276
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (5/5) Handmatig gebruik Gebruik schakelaar 3. Het schakelaar- lampje 3 gaat aan. Soft Normal Fast Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer aanvriezen. Ook zal het in de auto, door gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin- ken.
EXTRA AIRCONDITIONING (1/2) Bediening Door het inschakelen van de airconditioning: – gaat de temperatuur in het interieur De extra airconditioning voedt de ventilatie- omlaag; roosters 3 van de derde rij om zo het warm- tecomfort van de tweede en derde rij te ver- –...
Pagina 278
EXTRA AIRCONDITIONING (2/2) FAST :Draai de knop naar 10. Hiermee kunt u de werking van het systeem versterken om snel de gewenste tempera- tuur te bereiken. Soft Normal Fast OFF: Draai de knop naar 12. Hiermee kunt u de extra airconditioning uits- chakelen.
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (1/2) Tips voor het gebruik Verbruik Storingen In sommige gevallen, (airconditioning uit, Het is normaal dat het brandstofverbruik Raadpleeg bij een storing altijd een merk- luchtkringloop in werking, ventilatiesnelheid hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de air- dealer.
Pagina 280
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (2/2) Ñ Type airconditioningsvloeistof Type olie in de slangen van de airconditioning Ontvlambaar product Raadpleeg het instructieboekje Onderhoud Hoeveelheid airconditio- ningsvloeistof aanwezig x,xxx kg in de auto. Global Warming Potential Het koelvloeistofcircuit (waarvan sommige o f t ew e l aa r d op w a r - componenten hermetisch zijn afgesloten)
FUNCTIES KWALITEIT VAN DE BUITENLUCHT EN LUCHTZUIVERINGSCYCLUS Luchtkwaliteit Desodoriseringscyclus Functie luchtzuiveringscyclus Met de airconditioning aan kiest u op het multimediascherm A: “Voertuig”, Hiermee kunt u onaangename geuren in het “Luchtkwaliteit”. interieur verminderen. Kwaliteit van de buitenlucht Desodoriseringscyclus Deze functie helpt om onaangename geuren De luchtkwaliteit in de auto wordt getoond sneller te verwijderen uit het interieur.
MULTIMEDIA-UITRUSTING (1/2) Multimedia systemen Geïntegreerde bediening van handsfree telefoon 1 Multimediascherm; 2 Centrale bediening; Gebruik de bedieningen van het stuur 4 voor 3 Bediening onder het stuurwiel; de auto’s die hiermee uitgerust zijn. 4 Bediening bij het stuurwiel; 5 Microfoon. Gebruik van de telefoon Houd u altijd aan de wettelijke voorschriften met betrekking...
MULTIMEDIA-UITRUSTING (2/2) Multimedia-aansluitingen 6 Draadloze oplader 8 Met de JACK-aansluiting kunt u naar audio luisteren met behulp van een aux-kabel. Via de USB-aansluitingen hebt u toegang ➥ 3.27 tot de multimedia-inhoud van uw accessoi- Multimedia-aansluitingen 7 res en de systeem-update (raadpleeg de ge- bruiksaanwijzing van de uitrusting).
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (1/2) Deze systemen werken: – bij draaiende motor; – met de motor uit totdat een voorportier wordt geopend (beperkt tot ongeveer 12 minuten); – met de motor uit, met gesloten portieren, nadat lang op de startknop is gedrukt. Druk of trek aan de schakelaar van een ruit om deze omhoog of omlaag te zetten tot de gewenste hoogte: de achterruiten kunnen...
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (2/2) Op afstand sluiten van de ruiten Storingen Werking van de sneltoets (auto met vier elektrische ruitbedieningen Dit is een aanvulling op de elektrische ruit- Als het sluiten van de ruit niet goed werkt, met sneltoets). bediening die hiervoor is beschreven. schakelt het systeem over op werking Als de portieren van buitenaf vergrendeld zonder sneltoets: u kunt in dit geval de...
ELEKTRISCH OPEN DAK, VAST GLAZEN DAK (1/3) Bijzonderheden Door een druk op de knop 2 wordt het gor- dijn automatisch verplaatst naargelang het openen van het open dak. Als u op de knop 2 drukt terwijl het dak en het gordijn even ver geopend zijn, kan het gordijn volledig worden geopend.
ELEKTRISCH OPEN DAK, VAST GLAZEN DAK (2/3) Voorzorgsmaatregelen voor het Op afstand sluiten van het open Bijzonderheden gebruik Uw auto is uitgerust met een krachtbegren- (afhankelijk van de auto) zer: als het dak weerstand ondervindt tijdens – Auto met beladen dakdragers. het sluiten (een arm, de tak van een boom –...
ELEKTRISCH OPEN DAK, VAST GLAZEN DAK (3/3) Als het geblokkeerd blijft, houdt u de scha- kelaar 2 ingedrukt tot het gordijn volledig ge- sloten is. Raadpleeg een merkdealer. Bij een storing Vast glazen dak – Als het open dak niet wil sluiten, draait u Openen van het gordijn de schakelaar 2 in stand B om het dak te Druk op de bovenkant van de handgreep 4.
BINNENVERLICHTING (1/3) Leesspots Via het multimediascherm kunt u de binnen- lichten in- of uitschakelen bij het openen van Met de schakelaar 1, kunt u kiezen voor: de deuren of de bagageruimte. ➥ 1.83. – een constant brandende verlichting; – het onmiddellijk uitgaan. Het ontgrendelen en het openen van de portieren en de achterklep zorgen voor het tijdelijk branden van de leeslampjes...
BINNENVERLICHTING (2/3) Portierverlichting Lamp opbergvak middenconsole Het lampje 2 gaat branden bij het openen Het lampje 3 gaat branden bij het openen van het portier. van de middelste armsteun. 3.24...
BINNENVERLICHTING (3/3) Verlichting opberglade Bagageverlichting Het lampje 4 gaat branden wanneer de op- De lampjes 5 en 6 gaan branden bij het berglade wordt geopend. openen van de bagageklep. 3.25...
ZONNEKLEP, ZONNEGORDIJNEN Zonneklep voor Zonnekleppen voor Zonnegordijnen aan de zijkant Zet de zonneklep 3 omlaag tegen de voor- Verschuif het gordijn 4. Hiermee kunt u de Trek het zonnegordijn naar boven met ruit of maak hem los en zet hem tegen de zon blokkeren in het gebied boven de bin- behulp van het lipje 5 tot u de haakjes 6 in zijruit.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/5) Opbergruimte in portieren 1 Dashboardkastje 2 Opberglade aan passagiersstoel 3 Hierin kunt u een fles van 1,5 liter plaatsen. Om de lade te openen, plaatst u een vinger in de uitsparing 4. Ze gaat vanzelf open. Op een steile helling kan het nodig zijn om de lade handmatig te openen met behulp van de handgreep 5.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/5) Bergruimte onder de console 6 Opbergruimte 8 Zorg vooral dat er niets (startkaart, USB- stick, SD-kaart, creditcard, juwelen, Schuif het gordijn open 11 om de opberg- sleutels, munten, enz.) in de inductieo- ruimte te openen. Opbergruimte middenconsole/ plaadzone 7 ligt terwijl de telefoon wordt inductielaadzone 7 opgeladen.
Pagina 295
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/5) Multimedia aansluiting 12 Opbergvak in de middenconsole 15 Bekerhouder 13 Zet de armsteun 14 omhoog. Hierin kunnen een losse asbak, blikjes enz. worden geplaatst. Let op bij het accelereren of het rijden in een bocht, dat de inhoud van de beker of het blikje niet over de rand stroomt.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (4/5) Handgreep 16 Opbergruimte van het Opberglade 19 onder de achterportier 18 middenconsole Hieraan kan men zich vasthouden tijdens het rijden. Gebruik deze niet bij het in- of uitstappen. Kledinghaken 17 Laat geen spullen op de vloer Let op dat er geen harde, (bij de bestuurder) liggen.
Pagina 297
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (5/5) Opbergvakken 20 in voorstoelen Klep aan de voeten van de passagier rechtsachter 21 Hier zit de gereedschapsset. ➥ 5.10. 3.31...
INTERIEUR Accessoireaansluiting U kunt een van de aansluitingen 1 gebrui- ken. Deze zijn bestemd voor de aansluiting van accessoires die zijn goedgekeurd door onze technische dienst. Sluit alleen accessoires aan met een vermogen van maxi- maal 120 watt (12 V). Als verschillende accessoire- aansluitingen tegelijk worden gebruikt, mag het totale vermogen van de aan-...
HOOFDSTEUN ACHTER Gebruiksstand Helling afstellen Hoofdsteun middelste stoel 2 opbergstand Til de hoofdsteun helemaal omhoog tot deze Afhankelijk van de uitvoering van de auto, blokkeert. Controleer de vergrendeling. beweegt u het deel A naar voren of naar Druk het lipje 1 in en laat de hoofdsteun he- achteren tot de gewenste stand is bereikt.
ACHTERSTOELEN (1/5) Stoelverwarming (afhankelijk van auto) Enkel zitplaatsen aan de zijkanten. Contact aan: – Druk op de schakelaar 3 op de gewenste stoel voor de eerste keer om de hoge stand van het verwarmingssysteem te activeren. Beide geïntegreerde waar- schuwingslichtjes op de schakelaar gaan branden;...
Pagina 301
ACHTERSTOELEN (2/5) Zorg dat tijdens het bewegen van de achterstoelen, er niets het verankeren kan hinderen (lichaamsdeel, dier, steentje, doek, speelgoed, enz.). Om toegang te krijgen tot de Om een stoel van de derde rij uit te Bij het bewegen van de achter- achterstoelen van de derde rij klappen: stoelen:...
ACHTERSTOELEN (3/5) Buiten gebruik stellen van de functie – Bij draaiende motor zorgt een vergren- delde gordel ervoor dat de functie niet zal werken voor de bijbehorende stoel. – Wanneer de auto in beweging is, zijn de twee schakelaars uitgeschakeld. Om de stoelen automatisch neer Gebruiksomstandigheden te klappen (stand vlakke vloer)
Pagina 303
ACHTERSTOELEN (4/5) Obstakels bij het neerklappen Inklappen met 1 toetsbediening Als de stoel tijdens het neerklappen een obstakel tegenkomt, wordt de beweging automatisch gestopt. U moet de stoel dan handmatig neerklappen nadat u het obsta- kel hebt verwijderd. Bij een storing Als aan alle gebruiksvoorwaarden is vol- daan en de stoelen niet worden neergeklapt, neemt u contact op met een merkdealer.
ACHTERSTOELEN (5/5) Beperking voor het gebruik Wanneer er een passagier op een achters- toel van de derde rij zit, is het verboden te rijden met een neergeklapte rugleuning of stoel van de tweede rij. Controleer na het terugkan- telen van de rugleuning of Voer deze verstellingen uitslui- deze weer goed is vergrendeld.
BAGAGERUIMTE Handmatig Met de hand openen van – laat voor auto’s met een handbediende achterklep het lipje 5 naar rechts gli- binnenuit jden, of doe hetzelfde met het lipje 4 voor Openen Bij een elektrische storing kunt u de achter- auto’s met een gemotoriseerde achterk- Druk op de knop 1 en trek de achterklep klep met de hand van binnenuit openen:...
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (1/6) Gebruiksomstandigheden Openen/sluiten Als de auto hiermee is uitgerust, wordt de achterklep tegelijk met de portieren elek- – Zet de auto stil. Wanneer de gemotoriseerde achterklep trisch vergrendeld of ontgrendeld. wordt geopend of gesloten door op de scha- –...
Pagina 307
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (2/6) met de kaart voor afstandsbediening Met de externe schakelaar om de Met de schakelaar in de auto om de achterklep te openen achterklep te sluiten Houd, met het contact uit, de schakelaar 1 op de kaart ingedrukt. Druk op de schakelaar 2.
Pagina 308
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (3/6) De “handsfree”-functie in- en uitschakelen Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit- schakelen van de functie. Selecteer ON of OFF. Bijzonderheden van het gebruik van de “handsfree”-functie – De handsfree functie is niet langer be- schikbaar als de auto meerdere dagen niet gebruikt is of na ongeveer 15 minu- ten als de auto ontgrendeld is.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (4/6) De beweging van de achterklep Waarneming van obstakels onderbreken Als de ruit van de achterklep tijdens het ver- plaatsen een obstakel (de aanwezigheid U kunt de beweging van de gemotoriseerde van een voorwerp of een persoon) bemerkt, achterklep op elk moment onderbreken door stopt deze.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (5/6) Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik – Controleer voor het openen/sluiten van de achterklep dat er voldoende ruimte is om het uitvouwen mogelijk te maken. Als dit niet het geval is, stopt u de beweging van de achterklep met de bediening voor de achterklep en houdt u de achterklep met de hand op zijn plaats (de achterklep kan nog steeds met de hand worden ge-...
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (6/6) Storingen Opmerking: Bij zeer koud weer werkt het automatisch openen mogelijk niet als de af- Als u de gemotoriseerde achterklep voort- dichtrubbers van de achterklep vastgevro- durend beweegt gedurende ongeveer een ren zijn. minuut (herhaaldelijk openen en sluiten), wordt ze geblokkeerd om oververhitting te voorkomen en wordt de normale werking hersteld na ongeveer een minuut.
BAGAGE-AFDEKPLAAT Oprollen van het soepele deel Terugplaatsen van de Opbergruimte van de van de bagage-afdekking bagageafdekplaat bagageafdekplaat Plaats de autogordel in de haak 4 om te Plaats de bagageafdekplaat 2 in de sleu- Uitvoering zonder extra airconditioning voorkomen dat deze wordt beschadigd. ven 3.
OPBERGRUIMTES, INDELING BAGAGERUIMTE Tassenhaken 1 Opbergruimte onder dubbele bodem van de bagageruimte Maximum gewicht per haak: 5 kg. Afhankelijk van de auto tilt u de dubbele bodem van de bagageruimte 5 op met de handgreep 2 om bij de opbergruimte te komen.
VERVOER VAN BAGAGE Bevestigingshaken Plaats de te vervoeren voorwerpen altijd zo dat ze met de grootste lengte tegen de In elke hoek van de bagageruimte kan de rugleuning van de achterstoel steunen, bij lading aan de haken 1 vastgemaakt worden. normaal gebruik (voorbeeld A) of tegen de zwaarste voorwerpen...
VERVOER VAN VOORWERPEN: trekhaak Maximale kogeldruk op trekhaak, max. aanhangermassa geremd en on- geremd: ➥ 6.9. Keuze en monteren van een trekhaak A: 1067 mm max. Maximale massa van de trekhaak: 32 kg. Het is niet toegestaan een mechani- sche sleepuitrusting (kogel, haak, etc.) te monteren die zonder gereedschap kan worden verwijderd of intrekbaar is als deze niet eenvoudig kan worden ver-...
BAGAGESCHEIDINGSNET (1/2) Aanbrengen van het Afhankelijk van de auto, is het handig bij het – bevestig de twee haken 5 van de vervoer van dieren of bagage om deze af te banden 3 van het net aan de verankerin- scheidingsnet achter de scheiden van het passagiersdeel.
BAGAGESCHEIDINGSNET (2/2) Aanbrengen van het – bevestig de haak 11 van de band van het net aan de verankeringen 10; scheidingsnet achter de achterstoelen – stel de band 9 van het net af zodat hij goed gespannen is; (achter de achterstoelen van de tweede rij bij uitvoering 7 zitplaatsen) –...
DAKDRAGERS Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik Gebruik van de achterklep Controleer voor het gebruik van de achter- klep, de voorwerpen en/of accessoires (fiet- sendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdra- gers: deze moeten op de juiste wijze zijn be- vestigd en goed vastzitten en mogen de be- weging van de achterklep niet hinderen.
Pagina 319
Hoofdstuk 4: Onderhoud Motorkap ................Oliepeil van de motor: algemeen .
MOTORKAP (1/2) Controleer bij werkzaamheden onder de motorkap of de scha- Veiligheidshaak van de Om deze te openen trekt u aan de hand- kelaar van de ruitenwisser in greep 1, links van het dashboard. motorkap de stand uit staat. Verwondingsgevaar. Om deze te ontgrendelen, duwt u tegen het lipje 3 en tilt u tegelijkertijd de motorkap op.
MOTORKAP (2/2) Sluiten van de motorkap Controleer of er geen gereedschap of andere voorwerpen in de motorruimte zijn achtergebleven. Om de motorkap te sluiten, pakt u het midden van de motorkap en laat u deze van 30 cm hoogte dichtvallen. Hij vergrendelt door zijn gewicht.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen Iedere motor verbruikt wat olie voor het Overschrijding van het smeren en koelen van de bewegende delen maximumpeil van de in de motor. Het is daarom normaal dat u motorolie tussen twee onderhoudsbeurten olie moet Het maximumpeil B mag nooit bijvullen.
Pagina 323
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: olie (bij)vullen, verversen (1/2) Motorolie bijvullen Gebruik een trechter of be- (Bij)vullen – wacht 20 minuten om de olie naar bene- scherm het gedeelte rond de den te laten zakken in de motor; vulopening om te voorkomen De auto moet horizontaal staan en de motor –...
Pagina 324
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: olie (bij)vullen, verversen (2/2) Olie verversen Soort motorolie Interval: raadpleeg het onderhoudsdocu- Raadpleeg het onderhoudsdocument van ment van uw auto. uw auto. Oliepeil bijvullen en/of con- Inhoud bij verversen troleren: let er bij het bijvullen Raadpleeg het onderhoudsdocument van of controleren van het oliepeil uw auto of neem contact op met een merk- op dat er geen olie op de mo-...
PEILEN, FILTERS (1/3) Regelmatige controle van het peil Interval voor het vervangen Controleer regelmatig het peil van de Raadpleeg het onderhoudsdocument van koelvloeistof (de motor kan ernstig bescha- uw auto. digen door een gebrek aan koelvloeistof). Vul uitsluitend bij met door onze technische dienst goedgekeurde producten die zorgen voor een bescherming van het koelsysteem: –...
Pagina 326
PEILEN, FILTERS (2/3) Peil 2 Vullen Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt Na werkzaamheden aan het hydraulische met het slijten van de remblokken, maar het circuit moet de remvloeistof worden vervan- mag nooit beneden het “ MINI ”-merkteken gen door een deskundige. komen.
PEILEN, FILTERS (3/3) Filters Vloeistof Product voor ruitensproeiers. Gebruik ‘s win- Het vervangen van de filters (luchtfilter, inte- ters een antivriesmiddel. Gebruik producten rieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van die erkend zijn door een merkdealer. het onderhoudsprogramma van uw auto. Opmerking: gebruik geen zuiver water Interval voor het vervangen van de fil- (risico op beschadiging van de aanzuig-...
ACCU (1/2) De capaciteit van uw accu kan verminderen, vooral als u uw auto gebruikt: – voor korte ritten; – in stadsverkeer; – als de temperatuur daalt; – bij langdurig gebruik van stroomverbrui- kers (radio enz.) bij stilstaande auto. Voordat u iets doet onder de motorkap, moet u het contact Afhankelijk van de auto, bevindt de accu 1 Afhankelijk van de auto, controleert een...
ACCU (2/2) Vervangen van de accu Teneinde uw veiligheid en een goede werking van de elektri- sche uitrustingen van de auto te waarborgen (lampen, ruiten- wisser, rembekrachtiging), moet elk on- derhoud aan de accu (demontering, los- koppeling...) verplicht worden uitgevoerd door een gespecialiseerd vakman.
BANDENSPANNINGEN (1/2) Auto met een controlesysteem voor bandenspanning Bij een te lage bandenspanning (lekken, te lage bandenspanning enz.) verschijnt het waarschuwingslampje op het instru- mentenpaneel. ➥ 2.25. Sticker A B: bandenmaat van de auto. C: voorziene rijsnelheid. Open het bestuurdersportier om het te lezen. De bandenspanning dient bij koude banden D: aanbevolen bandenspanning voor een te worden gecontroleerd.
Pagina 331
BANDENSPANNINGEN (2/2) Veiligheid van de banden en monteren van sneeuwkettingen: ➥ 5.14 voor meer informatie over de onderhoudsvoorwaarden en de voorwaarden voor het monteren van sneeuwkettingen op diverse uitvoeringen van de auto. Voor uw veiligheid en voor de naleving van de geldende we- tgeving.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (1/3) Wat u moet doen Agressieve stoffen in de lucht Een goed onderhouden auto gaat langer mee. – Luchtverontreiniging (in steden en in in- Was uw auto regelmatig, met de motor uit, Daarom wordt aangeraden de buitenkant dustriegebieden);...
Pagina 333
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (2/3) Wat u niet moet doen Ontdoe de auto regelmatig van plantenres- ten (hars, bladeren enz.). De auto wassen in felle zon of als het vriest. Ontvetten of reinigen met Houd rekening met lokale voorschriften behulp van een hoge- Vuil of insectenresten wegkrabben, zonder inzake het wassen van een auto (bv.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (3/3) Bijzonderheid van auto’s met Rijden door een wasstraat Reinigen van stickers, matte lak decoratiefolie, enz. Zet de schakelaar van de ruitenwisser terug in de ruststand ➥ 1.99. Voor dit type lak moeten bepaalde voor- Wat u moet doen zorgsmaatregelen worden genomen.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (1/2) Ruiten van instrumenten Textiel (stoelen, Een goed onderhouden auto gaat langer mee. Daarom wordt aangeraden de binnen- (bijv. instrumentenpaneel, klok, buitenther- deurbekleding ...) kant van de auto regelmatig te onderhou- mometer, enz.) Stofzuig het textiel regelmatig. den.
Pagina 336
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (2/2) Verwijderen/terugplaatsen Wat u niet moet doen van oorspronkelijk in de auto Plaats geen voorwerpen zoals deodorant, aangebrachte afneembare parfum, enz. bij de ventilatieroosters; deze uitrusting kunnen de bekleding van het dashboard aantasten. Als u afneembare uitrusting moet verwijde- ren om het interieur schoon te maken (bij- voorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat u ze correct en aan de goede kant terug-...
Pagina 337
Hoofdstuk 5: Praktische tips Lekke band, reservewiel ..............Pompset voor de banden .
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/4) In geval van een lekke band Afhankelijk van de auto, beschikt u over een oppompset voor de banden of een reserve- wiel (raadpleeg de volgende bladzijdes). Bijzonderheid Het controlesysteem van de bandenspan- Schakel de «handsfree» functie uit voordat u de auto met de hand wast of aan de ning controleert niet de spanning van de slag gaat met het reservewiel of de trekhaak.
Pagina 339
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/4) Reservewiel – gebruik uitsluitend de wielmoersleutel 4 – zet het wiel buiten de auto rechtop, laat (door het gebruik van ander gereed- de kabel en het element 5 via de velg Dit bevindt zich onder de auto. schap kan het mechanisme beschadigd lopen en maak zo het wiel vrij.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (3/4) Monteren van het wiel Plaats de dop terug, en vervolgens de afdekkap 3. Hiervoor moet de kabel zijn afgerold. Voor auto’s die zijn uitgerust met een vers- Zet het wiel rechtop met het ventiel naar terker, plaatst u de versterker 2 terug. Draai u toe.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (4/4) Maar in sommige gevallen (bv. een gat van 6 mm of in de zijkant van de band) is de band niet meer zelfreparerend en kan deze ook niet meer worden gerepareerd of opge- pompt. In dat geval moet de band zo snel mogelijk worden geïnspecteerd door een deskundige.
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/4) Gebruik de pompset niet als de De set is uitsluitend bestemd band beschadigd is door het en goedgekeurd voor het op- rijden met een lekke band. pompen van banden van een auto die met deze set uitgerust Controleer dus zorgvuldig de zijkant van de banden voor het repare- ren.
Pagina 343
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/4) NB: terwijl de fles leegloopt (ongeveer 30 seconden), geeft de manometer 1 kort een druk tot 6 bar aan, daarna daalt de spanning. – Corrigeer de spanning: voor meer span- ning, ga door met oppompen met de set.
Pagina 344
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/4) Als de band correct is opgepompt, verwijdert – Rijd direct weg en rijd 20 tot 60 km/u om u de set: schroef de pompaansluiting los het product gelijkmatig in de band te ver- van de fles 3 om spatten te voorkomen, en delen, en stop na een afstand van 3 kilo- bewaar de fles in een plastic verpakking om meter om de spanning te controleren.
POMPSET VOOR DE BANDEN (4/4) Voorzorgsmaatregel bij het gebruik van de set de set mag niet langer dan 15 minuten aan- eengesloten gebruikt worden. De fles moet na het eerste gebruik worden vervangen, ook al zit er nog vloeistof in. Na een reparatie met behulp van de set, mag u niet meer dan 200 km rijden.
GEREEDSCHAP, BEKLEDING (1/2) Krik 3 Vouw hem in voordat u hem in zijn houder plaatst (let op dat u de wielmoersleutel 4 goed terugplaatst). Wieldopsleutel 5 Voor het verwijderen van de wieldoppen. Sleepoog 6 ➥ 5.36. Boutgeleider 7 Hiermee kunnen wielbouten vast/los gezet worden voor auto’s met aluminium velgen.
Pagina 347
GEREEDSCHAP, BEKLEDING (2/2) Laat nooit gereedschap in de auto rondslingeren. Dit is ge- vaarlijk als u plotseling moet remmen. Plaats na gebruik de gereedschappen weer goed in hun steun en berg deze correct op in zijn Sierdop houder: risico van verwonding. Verwijder hem met behulp van de sierdop- Als wielbouten zijn meegeleverd, ge- sleutel 5 met het haakje in de daarvoor be-...
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2) Auto met krik en wielmoersleutel Verwijder de wieldop (indien van toepas- sing). Draai de wielbouten iets los met de wiel- moersleutel 2. Plaats deze zo dat u deze naar beneden kunt drukken. Open het portier het dichtst bij het betref- fende wiel om de pijl 1 naar de metalen steun 3 te identificeren.
Pagina 349
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2) Draai de zwengel een paar slagen tot het wiel vrijkomt van de grond. Draai de wielbouten geheel los en neem het wiel van de naaf. Plaats het reservewiel op de naaf en draai het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten samenvallen.
BANDEN (1/3) De banden vormen de enige verbinding Als het loopvlak van een band tot aan deze stiften is weggesleten, worden ze zicht- tussen de auto en het wegdek, het is daarom van het grootste belang dat zij in goede staat baar 2: u moet dan deze band laten vervan- verkeren.
BANDEN (2/3) Bandenspanning Auto met een controlesysteem voor ban- Controleer de spanning bij koude banden; denspanning houd geen rekening met een hogere waarde Houd u aan de bandenspanningen (inclusief bij warm weer of na een snel gereden rit. Bij een te lage bandenspanning (lekkage, het reservewiel), controleer de bandenspan- Indien u de bandenspanning niet bij koude niet goed opgepompt, enz.) verschijnt het...
BANDEN (3/3) Vervangen van de banden De banden in de winter Let op: deze banden hebben soms een pijl met de draairichting en een indicatie van de Spijkerbanden maximumsnelheid die lager kan liggen dan Het gebruik van spijkerbanden is slechts de topsnelheid van uw auto.
KOPLAMPEN: vervangen van een lamp Grootlichten 2 Raadpleeg een merkdealer. Dimlichten 3 Raadpleeg een merkdealer. Richtingaanwijzers 4 Ga naar een merkdealer. Rijverlichting en markeringslichten 1 Zorg dat u altijd een doos met reserve- Raadpleeg een merkdealer. lampen en -zekeringen in de auto hebt, deze is verkrijgbaar bij uw merkdealer.
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: vervangen van een lamp (1/3) Markeringslicht, remlicht en Achteruitrijlichten Trek van buitenaf aan het lamphuis om hem uit te bouwen en maak de lamphouder 3 met richtingaanwijzers 1 Maak vanuit de bagageruimte het afdek- een kwartslag los. kapje op de binnenvoering van de achter- Raadpleeg een merkdealer.
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: vervangen van een lamp (3/3) Led-kentekenplaatverlichting 6 Zijknipperlichten 7 Verlichting portierhandgreep 8 Raadpleeg een merkdealer. Raadpleeg een merkdealer. Ga naar een merkdealer. 5.20...
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (1/3) Leesspots 1 Verlichting voor- en achterportieren 2 Raadpleeg een merkdealer. Wip de portierverlichting 2 los (met een platte schroevendraaier). Draai de lamphouder een kwart slag en haal de lamp eruit. Lamptype: W5W. De lampen staan onder druk en kunnen openbarsten bij het vervangen.
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (3/3) Verlichting bagageruimte 6 Verlichting bagageruimte 10 Maak met een platte schroevendraaier Raadpleeg een merkdealer. het lamphuis 6 los door de twee lipjes aan weerskanten van het lamphuis in te drukken. Sfeerverlichting Maak de stekker los. Raadpleeg een merkdealer. Druk tegen het lipje 7 zodat de lens 9 vrij- komt en u het lampje 8 kunt vervangen.
ZEKERINGEN (1/2) Raadpleeg de sticker met de verklaring van de zekeringen in de opbergruimte A. Bepaalde zekeringen moeten door een vakman worden vervangen. Deze zekerin- gen vindt u niet op de sticker. U mag enkel werkzaamheden uitvoeren aan de zekeringen die zijn aangegeven op de sticker.
Pagina 361
ZEKERINGEN (2/2) Bestemming van de zekeringen (de aanwezigheid van de zekeringen hangt van het uitrustingsniveau van de auto af) Symbool Bestemming Ruitensproeier î Multimedia-accessoireaansluiting, multimediascherm Æ Voor en achter tweede rij accessoireaansluiting Ì Geluidssignaal Ý Aansluiting trekhaak ë Accessoireaansluiting derde rij en bagageruimte ×...
ACCU: storing (1/5) Om vonkvorming te voorkomen: Aansluiting van een acculader – Controleer of alle stroomverbruikers (bin- De acculader moet geschikt zijn voor een Voordat u iets doet onder de nenlichten enz.) zijn uitgeschakeld voor- accu met een nominale spanning van motorkap, moet u het contact dat u de accuklemmen losmaakt of aan- 12 volt.
ACCU: storing (2/5) Starten met starthulpkabels Als u voor het starten de accu van een andere auto moet gebruiken, koop dan de startkabels (met groot oppervlak) bij een merkdealer of controleer, als u reeds start- kabels heeft, of deze in goede staat verke- ren.
Pagina 364
ACCU: storing (3/5) Start de motor van de hulpauto en laat deze met een middelmatig toerental draaien. Als de motor van uw voertuig niet onmid- dellijk start, zet u het contact af en wacht u enkele seconden voordat u de handeling herhaalt.
Pagina 365
ACCU: storing (4/5) Accu in de bagageruimte De accu is niet direct toegankelijk. Gebruik de aansluiting 7 (+) en de aanslui- ting 8 (–) (als de sticker 10 aanwezig is) of, afhankelijk van de auto, de bout 9 (–) (als de markering 11 aanwezig is) in de motor- ruimte.
Pagina 366
ACCU: storing (5/5) Start de motor van de hulpauto en laat deze met een middelmatig toerental draaien. Als de motor van uw voertuig niet onmid- dellijk start, zet u het contact af en wacht u enkele seconden voordat u de handeling herhaalt.
HANDSFREE KAART: batterij (1/2) De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een merkdealer, de levensduur is ongeveer twee jaar. Let op dat er geen inkt op het batterijtje zit: risico van slecht elektrisch contact. Als deze vervangen moet Vervangen van het batterijtje Ga bij het monteren te werk in omgekeerde worden, moet u hetzelfde of volgorde, druk daarna vier keer, in de nabij-...
Pagina 368
HANDSFREE KAART: batterij (2/2) storingen Als de accu om een juiste werking te kunnen garanderen, kunt u nog steeds de auto star- ten en vergrendelen/ontgrendelen ➥ 1.9. Voorzorgen met betrekking tot batterijen: – Houd (nieuwe of oude) bat- terijen buiten het bereik van kinderen.
Pagina 369
ACCESSOIRES Elektrische en elektronische accessoires Controleer vóór het installeren van een dergelijk accessoire (bij zenders/ontvangers vooral: frequentieband, vermogen, plaats van de antenne enz.) of dat geschikt is voor uw auto. Vraag advies aan een merkdealer. Voordat u een accessoire op een stopcontact aansluit, moet u controleren of u het maximaal toegestane vermogen voor het stopcon- tact niet overschrijdt.
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (1/2) NB: voordat u uw auto start, moet u de rui- tenwisserbladen tot op de voorruit laten zakken om schade aan de motorkap of de ruitenwisser te vermijden. – Controleer als het vriest voor- Ruitenwisserblad voor 1 Bij het monteren dat u wegrijdt of de ruitenwis- serbladen niet aan de ruit zijn Schuif het blad op de arm tot het vastklemt.
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (2/2) Bij het monteren Monteer het ruitenwisserblad in omgekee- rde volgorde van losmaken. Controleer of het blad goed is vergrendeld. Ruitenwisserblad achter 4 Verwijderen Met de schakelaar in ruststand (uitgescha- keld): – til de ruitenwisserarm 5 op; – Kantel het blad horizontaal 4 (bewe- ging A) tot het losklikt;...
SLEPEN: storing (1/2) Voordat u gaat slepen, moet u de versnel- Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen lingsbak in neutraal zetten, de stuurkolom inzake het slepen. Als u de slepende auto ontgrendelen en vervolgens de parkeerrem rijdt, overschrijd dan niet de toegelaten aan- loszetten.
SLEPEN: storing (2/2) Gebruik uitsluitend het sleepoog 3 en de wielsleutel die u vindt in de klep in de vloer vóór de rechterstoel van de tweede rij. ➥ 5.10. Zorg ervoor dat het sleepoog correct met bouten is beves- tigd. Risico om het gesleepte object te verliezen.
STORINGEN (1/6) Gebruik van de kaart MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De kaart kan geen portieren ont- Batterij van de card leeg. Vervang de accu of laat deze vervangen. U kunt nog steeds grendelen of vergrendelen. uw auto vergrendelen/ontgrendelen en starten. ➥ 1.9 en ➥...
Pagina 375
STORINGEN (2/6) U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De controlelampjes op het instrumenten- Accuklemmen niet goed vastgezet, Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd. paneel gaan zwakker of niet branden, de los of geoxideerd. startmotor draait niet. Accu ontladen of defect.
Pagina 376
STORINGEN (3/6) Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning, als deze goed is, laat dan de banden door een merkdealer na- kijken. Witte rook uit de uitlaat. Bij een dieselmotor hoeft dit geen storing ➥...
Pagina 377
STORINGEN (4/6) Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Het sturen gaat zwaar. Oververhitting van de bekrachtiging. Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen Probleem met de elektrische bekrachti- te draaien.
Pagina 378
STORINGEN (5/6) Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De ruitenwisser werkt niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit. Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer. Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen. ➥ 5.24. De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect.
Pagina 379
STORINGEN (6/6) Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Condens in de verlichting en koplampen. Condens is een normaal verschijnsel dat door variaties in temperatuur en vochtig- heid kan worden veroorzaakt. In dat geval verdwijnen de sporen geleide- lijk aan als de lichten branden. Het waarschuwingslampje van het niet Een voorwerp tussen de vloer en de stoel Verwijder elk voorwerp onder de stoelen voo-...
IDENTIFICATIEPLAATJES AUTO De gegevens op het constructeursplaatje 4 MMAC (Max. toegelaten totaalmassa) moeten bij eventuele klachten en bij het 5 MTR (Maximaal toegelaten trein- bestellen van onderdelen altijd worden massa: auto met aanhanger). vermeld. 6 MMTA (Max. toegelaten massa) geme- ten onder de vooras De aanwezigheid en de plaats van de in- 7 MMTA achteras.
TECHNISCHE INFORMATIE VOOR DE HULPDIENSTEN De QR-code op het label A geeft hulpverle- ners via een tablet of smartphone direct toe- gang tot de technische voertuiginformatie die ze nodig hebben bij een ongeval. Zorg dat het label A altijd aanwezig en zicht- baar is, zowel op de voorruit als de achter- ruit.
MOTORIDENTIFICATIE De motoridentificatiegegevens in zone A moeten bij correspondentie en bij het be- stellen van onderdelen altijd worden ver- meld. (de plaats is afhankelijk van het motortype) 1 Type van de motor. 2 Indicenummer van de motor. 3 Serienummer van de motor.
GEGEVENS VAN DE MOTOR (1/3) Uitvoeringen 1.8 TCe 2.0 dCi Type van de motor M5P Turbo (zie motorplaatje) Cilinderinhoud (cm 1 798 1 997 Soort brandstof Benzine Dieselbrandstof. Octaangetal U moet ongelode benzine gebruiken met het met De sticker in de tankdopklep geeft aan welke brand- octaangehalte zoals staat aangegeven op het etiket stoffen toegestaan zijn.
Pagina 387
GEGEVENS VAN DE MOTOR (2/3) Uitvoeringen 1.8 TCe 2.0 dCi Type van de motor M5P Turbo (zie motorplaatje) Cilinderinhoud (cm 1 798 1 997 Brandstof die voldoet aan de Europese norm en die compati- bel is met de motoren van auto´s Loodvrije benzine die voldoet aan Dieselbrandstof die voldoet aan de verkocht in Europa (neem voor de norm EN 228 bevat tot 5% etha-...
Pagina 388
GEGEVENS VAN DE MOTOR (3/3) Uitvoeringen 1.8 TCe 2.0 dCi Type van de motor M5P Turbo (zie motorplaatje) Cilinderinhoud (cm 1 798 1 997 Bougies Gebruik uitsluitend de voor uw motor voorgeschreven bougi- etypen. Het type staat aangegeven op een sticker in de motorruimte, raadpleeg anders een merkdealer.
MASSA’S (in kg) De aangegeven massa’s zijn van de basisuitvoering zonder opties: zij variëren naargelang de uitrusting van uw auto. Raadpleeg een merkdealer. Max. toegelaten totaalmassa (MMAC) Max. toegelaten treinmassa (MTR) Massa’s aangegeven op het constructeursplaatje ➥ 6.2 Max. toegelaten massa (MMTA) Aanhangwagenmassa geremd* door berekening van: MTR - MMAC Aanhangwagenmassa ongeremd*...
ONDERDELEN EN REPARATIES De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de on- derdelen die in de fabriek worden gebruikt. Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan.
PLAATWERKCONTROLE (1/5) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.17...
Pagina 398
PLAATWERKCONTROLE (2/5) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.18...
Pagina 399
PLAATWERKCONTROLE (3/5) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.19...
Pagina 400
PLAATWERKCONTROLE (4/5) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.20...
Pagina 401
PLAATWERKCONTROLE (5/5) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.21...
Pagina 410
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (8/8) voertuigidentificatienummer (VIN) ........... 0.7 voor de veiligheid van de kinderen ..........1.13 voorruitverwarming ..............3.6 → 3.10 voorstoel bestuurder met geheugen ............1.22 voorstoelen met handmatige bediening ............1.16 verstellen ............1.15 → 1.19, 1.23 voorzorgsmaatregelen voor het gebruik ....1.99 → 1.104 waarneming van voertuigen ..........2.59 →...
Pagina 414
à999104333Sê ö î ä 8U RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 122-122 BIS, AVENUE DU GENERAL LECLERC 92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / renaultgroup.com...