42
Veiligheid voor inzittenden
tinghoogteverstelling de stoel bovendien in de
hoogste stand zetten.
De rugleuning in een vrijwel rechte stand zet‐
R
ten.
De zitting volledig omlaag brengen.
R
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
R
gingssysteem moet volledig op het zitvlak van
de bijrijdersstoel rusten.
De leuning van een naar voren gericht kinder‐
R
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de bijrij‐
dersstoel aan liggen. Het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem mag niet het dak raken of door
de hoofdsteun worden belast.
De hoek van de rugleuning en de instelling
R
van de hoofdsteunen zo nodig overeenkom‐
stig aanpassen.
De zittinghoek zo instellen dat de voorste
R
rand van de zitting zich in de bovenste en de
achterste rand van de zitting zich in de onder‐
ste positie bevindt.
Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
R
del vanaf de gordeldoorvoeropening van het
voertuig naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen. De schoudergordelband moet vanaf
de gordeldoorvoeropening naar voren en
omlaag verlopen.
Indien noodzakelijk de gordeldoorvoerope‐
R
ning en de bijrijdersstoel overeenkomstig
instellen.
Nooit voorwerpen, bijvoorbeeld een kussen,
R
onder of achter het kinderzitjesbevestigings‐
systeem leggen.
Beslist de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem en de aanwijzingen met betrek‐
king tot de bevestiging van geschikte kinderzitjes‐
bevestigingssystemen in acht nemen
(
pagina 42).
/
Geschiktheid van de zitplaatsen voor kinder‐
zitjesbevestigingssystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de bevesti‐
ging van geschikte kinderzitjesbevestigings‐
systemen
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevestigings‐
systemen volgens de norm UN‑R44 worden
gebruikt.
Voorbeeld van een goedkeuringslabel aan kinder‐
zitjesbevestigingssystemen:
Label voor kinderzitjesbevestigingssystemen
volgens UN‑R44
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van de
volgende categorie "Universal" kunnen overeen‐
komstig de tabellen met betrekking tot de
geschiktheid van de zitplaatsen voor de bevesti‐
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen op de
met U, UF of IUF gekenmerkte zitplaatsen worden
gebruikt.
Semi-universele kinderzitjesbevestigingssyste‐
men zijn herkenbaar aan het goedkeuringslabel
met de tekst "semi-universal". Deze mogen alleen
worden gebruikt als de auto en de zitplaats in de
autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjes‐
bevestigingssysteem zijn aangegeven.
Aanwijzingen met betrekking tot de geschikt‐
heid van zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen die met
autogordels worden vastgezet
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Bij gebruik van een babyschaal van de
R
groepen 0/0+ en een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
op een zitplaats achterin: De bestuurders-
en passagiersstoel zo instellen dat deze het
kinderzitjesbevestigingssysteem niet raakt.
Bij gebruik van een naar voren gericht kin‐
R
derzitjesbevestigingssysteem van de
groep I: De leuning van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem moet zo volledig mogelijk
tegen de rugleuning van de zitplaats aan lig‐
gen.
Bij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
R
men van de gewichtsgroepen II of III kan het