108 Klimaatregeling
Overzicht THERMOTRONIC
1
w Temperatuur instellen
2
Display
3
K Luchthoeveelheid
instellen
4
Voertuigen met
voorruitverwarming: Voor‐
ruitverwarming in- en uit‐
schakelen(
pagina 111)
/
5
Voertuigen met standver‐
warming of extra verwar‐
mingssysteem: & Stand‐
%
De controlelampjes in de toetsen geven aan,
dat de betreffende functie geactiveerd is.
Aircosystemen bedienen
Klimaatregelsysteem in- of uitschakelen
Inschakelen: De luchthoeveelheid in het
#
menu voorin op stand 1 of hoger zetten.
Uitschakelen: De luchthoeveelheid in het
#
menu voorin op stand 0 of
Op het display van het klimaatregelsysteem
verschijnt OFF.
%
Bij uitgeschakeld klimaatregelsysteem kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. Het klimaatre‐
verwarming of extra verwar‐
mingssysteem in‑ en uit‐
schakelen (
/
6
Voertuigen met achterruit‐
verwarming: ¤ Achter‐
ruitverwarming in- en uit‐
schakelen (
/
7
d Luchtrecirculatie in-
en uitschakelen
(
pagina 111)
/
8
¬ Voorruitontwaseming
in- en uitschakelen
(
pagina 110)
/
9
_ Luchtverdeling instel‐
len (
pagina 110)
/
OFF
zetten.
A
¿ A/C-functie in- en uit‐
schakelen (
pagina 114)
B
à Klimaatregeling auto‐
matisch regelen voorin
(
/
(
/
pagina 111)
C
0 Synchronisatie in- en
uitschakelen
(
/
D
met temperatuurregelsys‐
teem in 2 zones: Klimaatre‐
geling/verwarming achterin
instellen (controlelampje
knippert) (
gelsysteem slechts voor korte tijd uitschake‐
len.
%
Indien het systeem voorin reeds is ingescha‐
keld en het systeem achterin is uitgescha‐
keld, wordt dit door het omhoog zetten van
de aanjager in het menu achterin ingescha‐
keld. Indien het systeem voorin wordt inge‐
schakeld, wordt het systeem achterin auto‐
matisch mee ingeschakeld.
Klimaatregeling achterin instellen
Voorwaarden
Het temperatuurregelsysteem is ingeschakeld
R
(
pagina 108).
/
pagina 109)
/
pagina 109) en achterin
pagina 109)
pagina 110)
/Y Voertuigen
pagina 108)
/