verminderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. Hij kan geen rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie. Het rijsysteem is een hulpmiddel bij het
onbedoeld verlaten van de rijstrook of het onbe‐
doeld overschrijden van de rijstrookmarkeringen,
maar geen systeem voor het automatisch aan‐
houden van de rijstrook. De verantwoordelijkheid
voor een veilige afstand, de snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook ligt bij
u.
Als een corrigerende remingreep door de actieve
spoorassistent plaatsvindt, verschijnt op het mul‐
tifunctioneel display de melding 1.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties vindt er geen corrige‐
rende remingreep door de actieve spoorassistent
plaats:
U stuurt, remt duidelijk, of geeft duidelijk gas.
R
U schakelt de richtingaanwijzer in.
R
Een rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoor‐
R
®
beeld het ESP
of het Active Brake Assist
System.
U rijdt sportief, met hoge bochtsnelheden of
R
accelereert snel.
®
Het ESP
is uitgeschakeld.
R
U rijdt met een aanhangwagen en de elektri‐
R
sche verbinding met de aanhangwagen func‐
tioneert correct.
Als bandenspanningsverlies of een bescha‐
R
digde band wordt herkend of weergegeven.
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
Het zicht is slecht, bijvoorbeeld door onvol‐
R
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater.
Bij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko‐
R
mend verkeer, directe zonnestraling of door
reflecties.
De voorruit is in de omgeving van de multi‐
R
functionele camera afgedekt of de camera is
beslagen, beschadigd of afgedekt.
Er zijn geen of meerdere, niet duidelijk her‐
R
kenbare rijstrookmarkeringen aanwezig voor
een rijstrook, bijvoorbeeld in de omgeving van
wegwerkzaamheden.
De rijstrookmarkeringen zijn versleten, donker
R
of bedekt.
De afstand tot de voorligger is te klein en
R
daardoor kunnen de rijstrookmarkeringen niet
worden herkend.
De rijstrookmarkeringen wijzigen snel, bij‐
R
voorbeeld de rijstroken splitsen zich, kruisen
elkaar of worden samengevoegd.
De rijbaan is zeer smal en kronkelig.
R
Spoorassistent of actieve spoorassistent in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
©
Instellingen
4
5
Spoorassistent
of
Act. spoorassistent Aan
#
selecteren.
Waarschuwing in- of uitschakelen
Spoorassistent
of
Act. spoorassistent Aan
#
selecteren.
Waarschuwing
selecteren.
#
Werkfunctie
PTO in- en uitschakelen
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Bij een zware belasting van de PTO, bijvoor‐
R
beeld door een hoog gevraagd vermogen bij
een hoge buitentemperatuur, kan de versnel‐
lingbakolietemperatuur stijgen tot een niet-
toegestane waarde. De PTO dan regelmatig
gedurende ongeveer vijf tot tien minuten in
deellast gebruiken.
De PTO alleen inschakelen als het voertuig
R
stilstaat en de versnellingsbak in de vrij- of
neutraalstand staat.
Erop letten dat het motortoerental tijdens het
R
gebruik niet hoger dan 2500/min komt.
Bij voertuigen met schakelblokkering is de
R
handgeschakelde versnellingsbak geblok‐
keerd als de PTO is ingeschakeld.
Bij voertuigen zonder schakelblokkering kan
R
na het inschakelen van de PTO de 1e of 2e
versnelling worden ingeschakeld en worden
Rijden en parkeren 181
Assistentie
5