142 Rijden en parkeren
De krik kan omvallen.
Alvorens het voertuig op te krikken op
#
de luchtvering-afstandsbediening op de
toets Service drukken.
Dit voorkomt het automatisch naregelen
van het voertuigniveau en het handma‐
tig omhoog- of omlaagbrengen.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verhoogd of verlaagd chassis
Als met omhoog- of omlaaggebracht chassis
wordt gereden, kunnen het remgedrag en de
rij-eigenschappen sterk worden beïnvloed.
Bovendien kan bij omhooggebracht chassis
de toegestane voertuighoogte worden over‐
schreden.
De rijhoogte instellen alvorens weg te
#
rijden.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij storing ENR
Als de ENR een functiestoring vertoont, kan
het voertuigniveau te hoog, te laag of schuin
staan.
Het rij- en remgedrag van het voertuig kan
dan duidelijk veranderd zijn.
Voorzichtig rijden en de rijstijl aanpas‐
#
sen aan het gewijzigde rijgedrag.
Het voertuig, rekening houdend met de
#
verkeerssituatie, tot stilstand brengen.
Contact opnemen met een gekwalifi‐
#
ceerde werkplaats.
* AANWIJZING Gevaar van beschadiging
van het chassis door het verlaagde voer‐
tuigniveau
Als de ENR een functiestoring vertoont of tij‐
dens het rijden naregelt, kan het voertuigni‐
veau te laag staan.
Op de staat van het wegdek en op vol‐
#
doende grondspeling letten.
Voorzichtig rijden.
#
Het voertuigniveau is afhankelijk van de bela‐
dingstoestand en de verdeling van de belading.
De ENR zorgt bij voertuigen met luchtgeveerde
achteras voor een compensatie van het niveau
van de achteras. Hierdoor blijft het voertuig onaf‐
hankelijk van de beladingstoestand altijd op het
rijniveau. De rijdynamiek blijft behouden. Het
hoogteverschil tussen beide zijden van het voer‐
tuig mag daarbij maximaal 1 cm bedragen.
De ENR werkt onafhankelijk van de motor en is
alleen ingeschakeld als het contact is ingescha‐
keld. De compressor van de ENR werkt hoorbaar.
%
Als de compressor voortdurend werkt, of
meerdere malen binnen een minuut start,
vertoont de ENR een functiestoring.
Overeenkomstig de uitrusting van het voertuig
schakelt de ENR ofwel afhankelijk van de snel‐
heid, ofwel afhankelijk van de stand van de par‐
keerrem om tussen de handmatige en de automa‐
tische functie.
Wanneer de ENR afhankelijk van de snelheid
schakelt, is de handmatige functie als het voer‐
tuig stilstaat automatisch geactiveerd. Het voer‐
tuigniveau kan dan worden verhoogd of verlaagd.
Wanneer vervolgens sneller dan 10 km/h wordt
gereden, is de handmatige functie automatisch
gedeactiveerd en stelt de automatische regeling
het rijniveau in.
Wanneer de ENR afhankelijk van de stand van de
parkeerrem schakelt, is de handmatige functie
automatisch geactiveerd als de parkeerrem is
aangetrokken. Het voertuigniveau kan dan wor‐
den verhoogd of verlaagd voor het in- en uitladen.
Als de parkeerrem wordt gelost, is de handmatige
functie automatisch gedeactiveerd en stelt de
automatische regeling het rijniveau in.
Voor werkzaamheden aan het voertuig of bij het
verwisselen van een wiel kan de ENR worden uit‐
geschakeld (
pagina 143).
/
Als de ENR een storing vertoont of als het voer‐
tuigniveau te hoog of te laag is, klinkt een akoes‐
tisch signaal.
Het rij- en remgedrag van het voertuig verandert
dan duidelijk. De ENR regelt zo snel mogelijk het
normale voertuigniveau in. Voorzichtig verder rij‐
den, tot het akoestisch signaal stopt. Pas dan is
het voertuig op het normale niveau.
De automatische regeling en de ENR schakelen
afhankelijk van de geselecteerde optie automa‐
tisch weer in, om het rijniveau weer in te stellen:
als de parkeerrem wordt gelost
R
vanaf een snelheid van 10 km/h
R
Als de compressor van de elektronische niveaure‐
geling oververhit dreigt te geraken, bijvoorbeeld
door het snel herhaald omhoog- en omlaagbren‐
gen, wordt de ENR uitgeschakeld. Het voertuigni‐
veau kan dan na circa een minuut weer omhoog
of omlaag worden gebracht.