In het menu Assistentie van de boordcomputer
kan de statusinformatie voor de ATTENTION
ASSIST worden opgeroepen:
De ritduur sinds de laatste pauze
R
De door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
R
alertheidstoestand:
Hoe voller de balk is, hoe groter de vast‐
-
gestelde alertheidstoestand.
Naarmate de alertheid afneemt, wordt de
-
balk leger.
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen attentieni‐
veau kan berekenen en er geen waarschuwing
kan worden gegeven, verschijnt de melding
tion
Level.
Als de ATTENTION ASSIST is uitgeschakeld, toont
de assistentieweergave op het instrumentendis‐
play bij draaiende motor het symbool é.
Nadat de motor opnieuw is gestart, is de ATTEN‐
TION ASSIST automatisch weer ingeschakeld. De
laatst geselecteerde gevoeligheid blijft opgesla‐
gen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids‐
bereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt in de volgende situ‐
aties beperkt en waarschuwingen wordt ver‐
traagd of helemaal niet gegeven:
De ritduur is minder dan circa 30 minuten.
R
De staat van het wegdek is slecht (kuilen en
R
wegoneffenheden).
Het voertuig wordt blootgesteld aan een
R
sterke zijwind.
U hebt een sportieve rijstijl (hoge bochtsnel‐
R
heden of krachtige acceleraties).
De tijd is verkeerd ingesteld.
R
U bevindt zich in druk verkeer met frequente
R
wisseling van rijstrook en snelheid.
In de volgende situaties wordt de vermoeidheids-
en opmerkzaamheidsanalyse van de ATTENTION
ASSIST gewist en bij verder rijden opnieuw
gestart:
De motor wordt afgezet.
R
U doet de veiligheidsgordel af en opent de
R
chauffeursdeur (bijvoorbeeld wisselen van
chauffeur of pauze).
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
©
4
Attention Assist
5
Instelmogelijkheden
Standaard,
#
Dodehoekassistent
Functie van de dodehoekassistent met uit‐
stapwaarschuwing
De dodehoekassistent bewaakt het gebied direct
naast en aan de zijkant achter het voertuig met
Atten-
twee aan de zijkant geplaatste en naar achteren
gerichte radarsensoren.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de dodehoekassistent
De dodehoekassistent reageert niet op stil‐
staande objecten en niet op voertuigen die
met een groot snelheidsverschil naderen en u
inhalen.
Daardoor kan de dodehoekassistent in deze
situaties niet waarschuwen.
De verkeerssituatie altijd goed in de
#
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
De dodehoekassistent is slechts een hulpmiddel.
Deze herkent mogelijk niet alle voertuigen en ont‐
slaat u er niet van zelf goed te blijven opletten.
Altijd voldoende zijdelingse afstand tot andere
verkeersdeelnemers en obstakels aanhouden.
Als vanaf een snelheid van circa 12 km/h een
voertuig wordt herkend dat direct daarna in het
controlegebied naast het voertuig komt, gaat het
waarschuwingslampje in de buitenspiegel rood
branden.
%
Wanneer een aanhangwagen is aangekop‐
peld, kan het zicht van de radarsensoren wor‐
den gehinderd, waardoor maar een beperkte
bewaking mogelijk is. De verkeerssituatie
altijd goed in de gaten houden en voldoende
zijdelingse afstand aanhouden.
Als zich een voertuig op geringe afstand opzij in
het controlegebied bevindt en u de richtingaan‐
wijzer in de betreffende richting inschakelt, klinkt
een waarschuwingssignaal. Het rode waarschu‐
wingslampje in de buitenspiegel knippert. Als de
richtingaanwijzer ingeschakeld blijft, worden alle
overige herkende voertuigen alleen weergegeven
Rijden en parkeren 177
Instellingen
Assistentie
5
5
Gevoelig
of
Uit
selecteren.