164 Rijden en parkeren
Het systeem reageert in de volgende omstandig‐
heden eventueel niet correct:
Bij complexe verkeerssituaties waarin objec‐
R
ten niet altijd eenduidig herkenbaar zijn.
Voetgangers of voertuigen die zich snel bin‐
R
nen het detectiebereik van de radarsensoren
bewegen.
Voetgangers die door andere objecten wor‐
R
den afgedekt.
In scherpe bochten
R
Active Brake Assist System instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
R
Multimediasysteem:
©
Instellingen
4
5
Actieve remassistent
5
De volgende instellingen zijn beschikbaar:
Vroeg
R
Gemiddeld
R
Laat
R
Een instelling selecteren.
#
Bij het starten van de motor wordt elke keer auto‐
matisch de instelling
Gemiddeld
Active Brake Assist System uitschakelen
%
Geadviseerd wordt om het Active Brake
Assist System altijd ingeschakeld te laten.
Uit
selecteren.
#
De afstandswaarschuwingsfunctie en auto‐
nome remfunctie worden uitgeschakeld.
%
Als het Active Brake Assist System uitgescha‐
keld is, verschijnt op het multifunctioneel dis‐
play in het statusgedeelte het symbool æ.
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achterop‐
komend verkeer bij een noodstopsituatie door de
volgende signalen:
knipperende remlichten
R
inschakelen van de alarmknipperlichtinstalla‐
R
tie
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko‐
Assistentie
5
geselecteerd.
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar‐
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de auto tot stil‐
stand is gekomen. Als vervolgens wordt verder
gereden, wordt de alarmknipperlichtinstallatie bij
circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld. De
alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld.
TEMPOMAT en limiter
Functie van de TEMPOMAT
De TEMPOMAT accelereert het voertuig automa‐
tisch en remt hem ook weer af om een eerder
opgeslagen snelheid aan te houden.
Als u bijvoorbeeld accelereert om in te halen,
wordt de opgeslagen snelheid niet gewist. Wan‐
neer u na de inhaalmanoeuvre de voet van het
gaspedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de snel‐
heid weer terug naar de opgeslagen snelheid.
De TEMPOMAT wordt bediend met de overeen‐
komstige stuurwieltoetsen. Elke snelheid vanaf
20 km/h kan worden ingesteld.
De TEMPOMAT kan het gevaar voor ongevallen
vanwege een niet-aangepaste rijstijl niet verlagen
noch de natuurkundige grenzen buiten werking
stellen. Hij kan geen rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie. De TEMPOMAT is slechts een hulpmiddel.
De verantwoordelijkheid voor een veilige afstand,
de snelheid, het tijdig remmen en het aanhouden
van de rijstrook ligt bij u.
Weergaven op het multifunctioneel display
Op het multifunctioneel display wordt de status
van de TEMPOMAT en de opgeslagen snelheid
weergegeven.