110 Klimaatregeling
%
Ook wanneer het systeem voorin in de auto‐
matische stand staat, kan het systeem ach‐
terin de automatische stand verlaten door
het verstellen van de aanjager in het menu
achterin.
%
Als de lucht wordt gekoeld en de chauffeurs‐
deur, bijrijdersdeur of schuifdeur wordt
geopend, wordt de werking van de aanjager
van de airconditioning achterin na circa
15 minuten gereduceerd.
Zodra alle deuren weer gesloten zijn, wordt
de aanjager na circa een minuut weer op de
vorige instelling gezet.
Informatie over de standen van de luchtver‐
deling
De symbolen op het display geven aan, door
welke luchtroosters de lucht wordt gestuurd:
TEMPMATIC
b Ontwasemingsroosters en middelste
R
luchtuitstroomopeningen
_ Alle luchtroosters
R
P Middelste luchtuitstroomopeningen
R
S Middelste luchtuitstroomopeningen en
R
luchtuitstroomopeningen in beenruimte
THERMOTRONIC
¯ Ontwasemingsroosters
R
b Ontwasemingsroosters en middelste
R
luchtuitstroomopeningen
_ Alle luchtroosters
R
a Ontwasemingsroosters en luchtuit‐
R
stroomopeningen in beenruimte
P Middelste luchtuitstroomopeningen
R
S Middelste luchtuitstroomopeningen en
R
luchtuitstroomopeningen in beenruimte
O Luchtuitstroomopeningen in beenruimte
R
Luchtverdeling instellen
Voorwaarden
Het klimaatregelsysteem is ingeschakeld.
R
De toets _ zo vaak indrukken, tot de
#
gewenste luchtverdeling op het display van de
airconditioning verschijnt.
Synchroniseringsfunctie in- of uitschakelen
Voorwaarden
Het klimaatregelsysteem is ingescha‐
R
keld(
pagina 108).
/
Met de synchroniseringsfunctie wordt de klimaat‐
regeling centraal geregeld. De instellingen voor
de temperatuur en luchthoeveelheden voorin
worden automatisch overgenomen voor de ach‐
terzijde.
De toets 0 indrukken.
#
%
Wanneer de klimaatregeling achterin is uitge‐
schakeld, wordt ze automatisch ingeschakeld
door te drukken op de toets 0.
Condens van de ruiten verwijderen
Aan de binnenzijde beslagen ruiten
De toets ¬ indrukken.
#
Wanneer de voorruitontwaseming is ingescha‐
keld, kunnen de temperatuur en de luchthoe‐
veelheid niet worden ingesteld.
Bij voertuigen met verwarmingssysteem en
#
handbediende airconditioning bovendien de
zijluchtroosters en middelste luchtuitstroom‐
openingen (
pagina 111) en de luchtuit‐
/
stroomopeningen achterin (
sluiten.
Voertuigen met TEMPMATIC of THERMO‐
#
TRONIC: De toets ¿ indrukken en, indien
nodig, de luchtverdeling met de toets _
naar de voorruit ¯ instellen.
Indien nodig de luchthoeveelheid verhogen en
#
alle luchtuitstroomopeningen (
sluiten.
Als de ruiten beslagen blijven: De toets ¬
#
indrukken.
Wanneer de voorruitontwaseming is ingescha‐
keld, kunnen de temperatuur en de luchthoe‐
veelheid niet worden ingesteld.
Op het display van het klimaatregelsysteem
verschijnt ¬ of geen symbool.
Voertuigen met voorruitverwarming: De
#
toets
indrukken.
De middelste luchtuitstroomopeningen
#
(
pagina 111) en luchtuitstroomopeningen
/
voor het bovenlichaam (
achterin (
pagina 112) sluiten.
/
pagina 112)
/
pagina 111)
/
pagina 112) en
/