■
Activeren van het alarm
Het alarm kan in de volgende situaties geac-
tiveerd worden:
(Door het stopzetten van het alarm wordt het
systeem gedeactiveerd.)
●
De portieren worden ontgrendeld met de
mechanische sleutel.
●
Een persoon in de auto opent een portier,
de achterklep of de motorkap of ontgren-
delt de auto met de vergrendelknop aan de
binnenzijde.
●
De 12V-accu wordt opgeladen of vervan-
gen terwijl de auto is vergrendeld.
(Blz. 477)
■
Door alarmsysteem bediende portier-
vergrendeling
In de volgende gevallen worden, afhankelijk
van de situatie, de portieren automatisch ver-
grendeld om potentiële indringers buiten de
auto te houden:
●
Wanneer een in de auto achtergebleven
persoon het portier ontgrendelt en het
alarm wordt geactiveerd.
1-4. Antidiefstalsysteem
●
Terwijl het alarm is geactiveerd, ontgren-
delt een in de auto achtergebleven per-
soon het portier.
●
Bij het bijladen of vervangen van de 12V-
accu.
■
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het alarm kan zo worden ingesteld, dat het
wordt uitgeschakeld wanneer de mechani-
sche sleutel wordt gebruikt om de auto te ont-
grendelen.
(Systemen met mogelijkheden voor persoon-
lijke voorkeursinstellingen: Blz. 499)
OPMERKING
■
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na
veranderen of verwijderen kan de juiste
werking van het systeem niet worden
gegarandeerd.
Inbraaksensor en
hellingsensor
■
Signalering inbraaksensor en hel-
lingsensor
De inbraaksensor signaleert indrin-
gers of een beweging in de auto.
De hellingsensor signaleert een ver-
andering van de hoek van de auto
ten opzichte van het wegdek, die bij-
voorbeeld ontstaat als de auto weg-
gesleept wordt.
Dit systeem is ontworpen om diefstal te
voorkomen, maar een optimale beveili-
ging tegen elke vorm van inbraak kan
niet worden gegarandeerd.
■
De inbraaksensor en hellingsen-
sor instellen
Als het alarm wordt ingeschakeld, wor-
den de inbraaksensor en de hellingsen-
sor automatisch ingesteld. (Blz. 74)
75
1