308
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
WAARSCHUWING
●
Als er regen, sneeuw, enz. op de voor-
zijde van de radar of de camera voor zit
●
In verkeersomstandigheden waarbij
herhaaldelijk accelereren en decelere-
ren noodzakelijk is
●
Bij het rijden met een aanhangwagen of
tijdens het slepen in een noodgeval
●
Als er vaak een naderingswaarschu-
wing hoorbaar is
Rijden in de afstandsregelmodus
In deze modus registreert een radar of er binnen ongeveer 100 meter voor u een
voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw auto en
de voorligger te berekenen en een geschikte afstand tussen uw auto en de voorlig-
ger te handhaven. De gewenste tussenafstand kan tevens met de afstandsschake-
laar worden ingesteld.
Bij het afdalen van een helling kan de tussenafstand korter worden.
A
Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld.
B
Voorbeeld van deceleratie en het volgen van een auto
Wanneer een voorligger langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid
Als er een voorligger wordt gesignaleerd, verlaagt het systeem automatisch de snelheid van
uw auto. Als de snelheid nog meer moet worden gereduceerd, schakelt het systeem het rem-
systeem in (de remlichten gaan dan branden).