268
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Het controlelampje van het Automatic High
Beam-systeem gaat branden als het sys-
teem werkt.
■
Voorwaarden voor het automatisch in-
of uitschakelen van het grootlicht
●
Als aan alle onderstaande voorwaarden is
voldaan, wordt het grootlicht automatisch
ingeschakeld (na ongeveer 1 seconde):
• De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 30
km/h.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn geen tegenliggers of voorliggers
met ingeschakelde koplampen of achter-
lichten.
• Er bevinden zich weinig straatlantaarns op
de weg voor u.
●
Als aan een van onderstaande voorwaar-
den is voldaan, wordt het grootlicht auto-
matisch uitgeschakeld:
• De rijsnelheid wordt lager dan ongeveer 25
km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Tegenliggers of voorliggers hebben de
koplampen of achterlichten ingeschakeld.
• Er bevinden zich veel straatlantaarns op
de weg voor u.
■
Detectie-informatie camera voor
●
In de volgende situaties wordt het groot-
licht mogelijk niet automatisch uitgescha-
keld:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht
opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de
eigen auto invoegt
• Als tegenliggers of voorliggers aan het
zicht zijn onttrokken als gevolg van een
reeks bochten, wegafscheidingen of
bomen langs de weg
• Wanneer tegenliggers opdoemen uit de
rechter tegemoetkomende rijstrook op een
brede weg
• Wanneer er tegenliggers of voorliggers
met uitgeschakelde verlichting zijn
●
Het grootlicht wordt mogelijk uitgeschakeld
als een tegenligger wordt gesignaleerd die
zijn mistlampen aan heeft terwijl zijn kop-
lampen uit zijn.
●
Door de aanwezigheid van huisverlichting,
straatverlichting, verkeerslichten of ver-
lichte billboards of verkeersborden wordt
mogelijk geschakeld van grootlicht naar
dimlicht of blijft het dimlicht mogelijk inge-
schakeld.
●
De volgende factoren kunnen van invloed
zijn op de reactietijd voor het in- of uitscha-
kelen van het grootlicht:
• De helderheid van koplampen, mistlampen
en achterlichten van tegenliggers en voor-
liggers
• De beweging en richting van tegenliggers
en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of
voorligger slechts aan één kant werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voer-
tuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercen-
tage, bochten, toestand van het wegdek,
enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid
bagage
●
Het grootlicht kan op voor de bestuurder
onverwachte momenten worden in- en uit-
geschakeld.
●
Fietsen of vergelijkbare objecten worden
mogelijk niet gesignaleerd.
●
In de onderstaande situaties kan het sys-
teem de helderheid van het omgevingslicht
mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blij-
ven de dimlichten mogelijk branden of
zorgt het grootlicht mogelijk voor proble-
men bij voetgangers, tegenliggers of voor-
liggers of anderen. In dergelijke gevallen
moet handmatig worden geschakeld tus-
sen grootlicht en dimlicht.
• Bij slecht weer (regen, sneeuw, mist, zand-
stormen, enz.)
• Het zicht door de voorruit wordt belem-
merd door damp, wasem, ijs, vuil, enz.
• De voorruit is gebarsten of beschadigd
• De camera voor is vervormd of vuil.
• Als de temperatuur van de camera voor
extreem hoog is
• De helderheid van het omgevingslicht
komt overeen met die van koplampen,
achterlichten of mistlampen.
• Als de koplampen of achterlichten van
tegenliggers of voorliggers zijn uitgescha-
keld, vuil zijn, een andere kleur hebben of
niet correct zijn afgesteld