44
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
●
De bestuurdersairbag wordt met een
aanzienlijke kracht geactiveerd, waar-
door dodelijk of ernstig letsel kan ont-
staan, vooral wanneer de bestuurder
zich erg dicht bij de airbag bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van de
airbag zijn de eerste 50 - 75 mm; door een
afstand van minimaal 250 mm tot het
stuurwiel aan te houden, hanteert u een
veilige marge. Dit is de afstand gemeten
vanaf het midden van het stuurwiel tot aan
uw borstbeen. Als u nu minder dan 250
mm van de airbag zit, kunt u uw zitpositie
op verschillende manieren wijzigen:
• Plaats uw stoel zo ver mogelijk naar
achteren terwijl de pedalen nog goed
kunnen worden bediend.
• Zet de rugleuning iets achterover. Hoe-
wel auto's verschillen, verkrijgen veel
bestuurders, zelfs met de bestuurders-
stoel helemaal naar voren, de afstand
van 250 mm door simpelweg de rugleu-
ning iets achterover te zetten. Als u door
het achterover zetten van uw stoel de
weg niet goed meer kunt zien, kunt u
een stevig, niet-glad kussen gebruiken
om hoger te zitten, of uw stoel hoger
zetten wanneer uw auto deze mogelijk-
heid biedt.
• Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel
het dan naar beneden. Hierdoor wijst de
airbag naar uw borst in plaats van naar
uw hoofd en nek.
De stoel dient te worden afgesteld zoals
hierboven aanbevolen, terwijl de pedalen
en het stuurwiel nog steeds goed bediend
kunnen worden en u het instrumentenpa-
neel nog goed kunt zien.
●
De voorpassagiersairbag wordt ook met
een aanzienlijke kracht geactiveerd
waardoor dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan, vooral wanneer de voorpassa-
gier zich erg dicht bij de airbag bevindt.
De voorpassagiersstoel dient zo ver
mogelijk van de airbag af te staan, met
de rugleuning rechtop.
●
Kinderen die niet goed op de stoel zitten
en/of niet goed vastzitten, kunnen dode-
lijk of ernstig letsel oplopen door een
geactiveerde airbag. Gebruik de veilig-
heidsgordels nooit voor baby's of kleine
kinderen, maar zet hen goed vast in een
baby- of kinderzitje. Suzuki raadt u met
klem aan om alle kinderen achterin te
laten plaatsnemen en ze altijd te ver-
voeren in een passend baby- of kinder-
zitje of met een zitkussen en/of veilig-
heidsgordels. Achterin zitten kinderen
veiliger dan op de voorpassagiersstoel.
(Blz. 50)
●
Ga niet op het puntje van de stoel zitten
en leun niet op het dashboard.
●
Laat een kind niet op de voorpassa-
giersstoel staan of bij een voorpassa-
gier op schoot zitten.
●
Sta niet toe dat voorpassagiers voor-
werpen op hun knieën vasthouden.